zaterdag 24 februari 2018

Ian Buruma en 'het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington' 46

‘In Trilling’s view, the assumption all liberals share, is that people are perfectible.' Zo schreef de Amerikaanse hoogleraar, Louis Menand in de inleiding van een heruitgave van The Liberal Imagination (2008). In dit boek zet de prominente Amerikaanse literair criticus Lionel Trilling uiteen dat een

liberal is someone who believes that the right economic system, the right political reforms, the right curriculum, the right psychotherapy, and the right moral posture will do away with unfairness, snobbery, resentment, prejudice, tragic conflict, and neurosis. A liberal is a person who thinks that there is a straight road to health and happiness. 

Daar tegenover stelt Trilling dat ‘literature teaches that life is not so simple,’   zoals een ieder beseft die zich heeft verdiept in de specifieke onderwerpen van alle literatuurte weten: ‘unfairness, snobbery, resentment, prejudice, tragic conflict, and neurosis.’ 

Het feit dat een ‘liberal’ de simplistische veronderstelling koestert dat ‘er een kaarsrechte weg bestaat naar gezondheid en geluk,’ doet het ergste vrezen wanneer opiniemaker Ian Buruma verklaart te geloven dat ‘[a] way to deal with our fearful fascination with power and cruelty and death is to act it out vicariously, in art.’ Kunst moet een plaatsvervanger zijn voor Buruma’s ‘fascinatie met macht en wreedheid en dood.’ Maar mede omdat hijzelf Europa oproept om ‘het smerige werk’ van de Amerikaanse strijdkrachten ‘te delen,’ inclusief de wreedheden en het moorden, laat de titel van zijn boek Theater of Cruelty: Art, Film, and the Shadows of War (2014) een wrange nasmaak achter. Kennelijk kent hij het Oudgriekse aforisme gnothi seauton’ niet, oftewel ‘ken uzelf,’ als begin van inzicht en wijsheid. Wat Buruma niet in zichzelf kan ontdekken, zal hij nooit in de kunst kunnen vinden. Het feit dat ‘the art and drama that interest me most reveal something of what lies beneath the varnish of what we call civilized behavior,’ is tekenend voor zijn onwetendheid, want ‘wat' bij hem ‘onder het vernis' ligt van 'beschaafd gedrag,'  moet de bijna bejaarde liberal toch langzamerhand wel weten. Zo niet, dan zal hij zijn eigen barbaarsheid zelfs niet via de kunst ontdekken. 

Ian Buruma is als hoogleraar en columnist van onder andere The World’s Opinion Page een publieke figuur die werkt voor een anoniem publiek. Voor hem geldt datgene wat de Ierse dichter W.B. Yeats ooit eens als volgt formuleerde: ‘[o]ut of the quarrel with others we make rhetoric; out of the quarrel with ourselves we make poetry.’ Daarom blijft de waarheid zo actueel dat ‘al die doe-mensen’ uit de politiek en de journalistiek ‘alleen maar last van het denken [hebben] en vroeg of laat zullen ze proberen om het te beknotten. Laat de literatuur daarom alsjeblieft uit de staat verbannen blijven, zoals Plato in zijn onpeilbare wijsheid heeft bevolen,' aldus de laatste woorden in Frans Kellendonk's essaybundel De veren van de zwaan (1987). Deze jong overleden auteur had gelijk toen hij opmerkte dat ‘[v]oor de schrijver ethiek iets persoonlijks’ is, terwijl de ‘journalistiek een publieke moraal [preekt].’ Bovendien mist Buruma, als elke andere Verlichtingsideoloog met een onwankelbaar geloof in de Vooruitgang, een gevoel voor het tragische, het immens vergeefse van al het menselijk handelen. Hij is daardoor niet bij machte om de wijsheid te begrijpen, die Milan Kundera in zijn essay And If the Tragic Has Deserted Us? als volgt verwoordde:

De grote menselijke conflicten bevrijden van de naïeve interpretatie als een strijd tussen goed en kwaad, ze begrijpen in het licht van het tragische, was een enorme prestatie van de geest; het bracht de onvermijdelijke relativiteit naar voren van menselijke waarheden; het maakte de noodaak duidelijk om rechtvaardig te zijn tegen de vijand. Maar het morele manicheïsme heeft een onvernietigbare vitaliteit.

Dit is exact de reden waarom Buruma vol overtuiging publiekelijk kan oproepen ‘we must share America's dirty work,’ en waarom hij nooit in de kunst een moreel kompas zal vinden. Buruma’s opdracht als mainstream-columnist en hoofdredacteur van The New York Review of Books is allereerst een zo groot mogelijk publiek te beïnvloeden. De negentiende eeuwse Deense filosoof Søren Kierkegaard waarschuwde met betrekking tot ‘The Public’:

In order that everything should be reduced to the same level it is first of all necessary to procure a phantom, a spirit, a monstrous abstraction, an all-embracing something which is nothing, a mirage — and that phantom is The Public. It is only in an age which is without passion, yet reflective, that such a phantom can develop itself with the help of The Press which itself becomes an abstraction.

Belangrijk daarbij is te weten dat het publiek, aldus Kierkegaard, in feite ‘the real Leveling Master’ is ‘rather than the actual leveler,’ hetgeen voor de hand liggend is aangezien de ‘Press’ het publiek moet behagen en zich daarom moet aanpassen aan het geestelijk niveau van de massa. Vandaar dat Kierkegaard constateerde:

The public is a monstrous nothing. The public is a concept which could not have occurred in antiquity, because the people en masse, in corpore (als een substantie. svh) took part in any situation that arose, and were responsible for the actions of the individual, and, moreover, the individual was personally present and had to submit ar once to applause or disapproval for his decision. 

Dit laatste is van vitaal belang om eveneens de liberal media te kunnen doorgronden. Wanneer Ian Buruma oproept tot het doen van ‘dirty work,’ in de praktijk: grootscheepse bloedbaden, die in strijd zijn met het internationaal recht, dan hoeft hij hiervoor geen verantwoording af te leggen. Hij weigert domweg in te gaan op de argumenten van degenen die hem ter verantwoording roepen, en aangezien het morele gehalte van het ‘Publiek’ een afspiegeling is van het gemiddelde, zal kritiek altijd beperkt blijven tot een minderheid van enkele individuen. Zelfs al zou hij het te gortig maken voor een deel van het ‘Publiek’ dan nog zal hij een substantieel deel van het ‘Publiek’ achter zich hebben. Met andere woorden: een westerse mainstream-opiniemaker kan zich volstrekt onverantwoordelijk gedragen, zonder dat hij de consequenties ervan hoeft te dragen. Daarom kan hij publiekelijk oproepen tot  terreur en toch de Erasmusprijs van het establishment krijgen. Kierkegaard:

Only when the sense of association in society is no longer strong enough to give life to concrete realities is the Press able to create that abstraction ‘the public,’ consisting of unreal individuals who never are and never can be united in an actual situation or organization — and yet are held together as a whole.   

The public is a host, more numerous than all the peoples together, but it is a body which can never be reviewed, it cannot even be represented, because it is an abstraction. Nevertheless, when the age is reflective and passionless and destroys everything concrete, the public becomes everything and is supposed to include everything. And that again shows how the individual is thrown back upon himself. 

In een gefragmenteerde maatschappij, waarin het individu door de alom heersende vervreemding gevangen zit in een cocon van angst en eenzaamheid, spreekt de ‘Pers’ namens ‘het’ amorfe ‘Publiek.’ Daarbij geldt, volgens Kierkegaard dat:

The man who has no opinion of an event at the actual moment accepts the opinion of the majority, or, if he is quarrelsome, of the minority. But it must be remembered that both majority and minority are real people, and that is why the individual is assisted by adhering to them. A public, on the contrary, is an abstraction. To adopt the opinion of this or that man means that one knows that they will be subjected to the same dangers as oneself, that they will be led astray with one if the opinion leads astray. But to adopt the same opinion as the public is a deceptive consolation because the public is only there in abstracto.   

Hierin zit het grote gevaar van de opiniemaker van de commerciële media. De Buruma’s  doen alsof zij namens het niet bestaande publiek spreken, maar in werkelijkheid spreken ze voor zichzelf, en hun opdrachtgevers. Ondertussen geldt dat ‘no majority has ever been so certain of being right and victorious as the public,’ zo schreef Kierkegaard, om daar de waarschuwing aan toe te voegen ‘that it is not much consolation to the individual, for a public is a phantom which forbids all personal contact. And if a man adopts public opinion today and is hissed tomorrow he is hissed by the public.’ Kierkegaard benadrukte dat ‘the ultimate difference between the modern world and antiquity is: that “the whole” is not concrete and is therefore unable to support the individual, or to educate him as the concrete should,’ en dat een 

public is everything and nothing, the most dangerous of all powers and the most insignificant: one can speak to a whole nation in the name of the public, and still the public will be less than a single man, however unimportant. The qualification ‘public’ is produced by a juggling of an age of reflection, which makes it appear flattering to the individual who in this way can arrogate (zich toeëigenen. svh) to himself this monster, in comparison with which concrete realities seem poor. The public is the fairy story of an age understanding, which in imagination makes the individual into something even greater than a king above his people; but the public is also a gruesome abstraction through which the individual will receive his religious information — or sink.

Dit ‘monster’ wordt elke dag weer gemanipuleerd en gemobiliseerd door de commerciële pers voor belangen die ‘het publiek’ doorgaans ontgaat. Uit naam van een ‘fantoom publiek’ spreekt de opiniemaker nagenoeg altijd van ‘we,’ bijvoorbeeld: ‘we moeten [ons] voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington,’ of, ‘we must share America's dirty work,’ of, opnieuw Ian Buruma, ‘we are right to impose democracy.’ Het is overduidelijk dat Buruma een fantoom publiek opvoert om enerzijds zijn eigen eigen meningen kracht bij te zetten, en anderzijds om een zo groot mogelijk publiek te mobiliseren voor zijn soms uiterst verwerpelijke opvattingen. Hij beantwoordt daarbij niet de vraag wie hem het ‘recht’ heeft gegeven om met geweld elders de ‘democratie op te dringen.’ En namens wie ‘moeten wij Amerika’s smerige werk [delen]’?  Wie zijn de ‘we’ die zich ‘moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington’? Wat is het wezenlijke verschil  tussen de oproep dat ‘we must share America's dirty work,’ en de nazi-oproep: ‘Wir mussen die Juden ausrotten!’? Uit naam van wie worden deze oproepen gedaan? Niet uit mijn naam, en ook niet uit naam van Buruma’s publiek, zolang die niet naar zijn mening is gevraagd. En toch doet Buruma het voorkomen alsof hij namens het welzijn van het publiek spreekt; precies hetzelfde deden de nazi’s in Duitsland, de fascisten in Italië, de communisten in de Sovjet Unie, en doet vandaag de dag nog steeds de zogeheten ‘vrije pers’ van de westerse neoliberalen en neoconservatieven. De Buruma’s spreken uit naam van ‘het publiek,’ oftewel, namens ‘een gruwelijke abstractie waardoor het individu zijn religieuze informatie ontvangt — of ten onder gaat.’ De relatie tussen publiek en pers omschreef Kierkegaard als die van een baas en zijn hond. ‘That dog is literary scum. If there is some one superior to the rest, perhaps even a great man, the dog is set on him and the fun begins,’ totdat

the public tires, and says it may stop. That is an example of how the public levels. Their betters and superiors in strength are mishandled — and the dog remains a dog which even the public despises. The leveling is therefore done by a third party; a non-existent public with the help of a third party which in its insignificance is less than nothing, being already more than leveled. 

Het resultaat is dat 

The public is unrepentant, for it is not they who own the dog — they only subscribe. They neither set the dog on anyone, nor whistle it off — directly. If asked they would answer: the dog is not mine, it has no master. And if the dog had to be killed they would say: it was really a good thing that bad-tempered dog was put down, everyone wanted it killed — even the subscribers. 

In deze cultuur is niemand meer verantwoordelijk voor iets. Zeker niet het ‘fantoom publiek,’ namens wie een opiniemaker spreekt, maar ook niet de pers en de politiek, die  juist claimen namens ‘het publiek’ te spreken en te handelen. Hoewel alle drie partijen op hun eigen wijze macht bezitten, voelt niemand zich verantwoordelijk. In de postuum verschenen Lectures on Shakespeare (2015) stelde de — van origine — Britse dichter W.H. Auden met betrekking tot Kierkegaard’s beschrijving van de relatie tussen het publiek en de pers:

With the proper gift, a man can turn the crowd into a mob — in other words, a passionate crowd. The mob is a pseudo-society that sets out to do something, but what it wishes to do is often both negative and general…

The function of the mob, to destroy, is general. It is incapable of making differentiations upon which a society depends.

The negative impuls is easier for an orator to instill in a crowd. A crowd is passive,  and therefore notoriously fickle (grillig. svh).

Desondanks blijft Ian Buruma — evenals de rest van de mainstream-pers — een hetze tegen de Russische Federatie voeren, met beweringen als dat Rusland en China ‘mafia societies’ zijn, waarmee hij het beeld oproept dat deze twee landen criminele ‘genootschappen’ zijn, en dus met geweld moeten worden aangepakt, ‘no less than in Sicily.’ In hun boek The Post Modern Turn (1998) wijzen ook de Amerikaanse academici, professor Stephen Best en Douglas Kellner erop dat: ‘Kierkegaard’s favorite metaphor for the press is that of a vicious attack dog,’ en dat ‘[h]e does not theorize the press as a guardian of the public’s interests, as it was initially conceived to be, but, rather as a predator (roofdier. svh) that goes after individuals in aan contemptible way…

The press, he argues, is fundamentally irresponsible because its writers are anonymous and do not assume responsibility for what they print. In addition to undertaking an ethical critique of the press, Kierkegaard was one of the first to see that the press is a mass medium that addresses its audience as members of a crowd and that itself helps massify society. The press plays a fundamental role, Kierkegaard suggests, in producing a public, a crowd devoid of individuality and independent judgement, their thought determined by the authority of printed words and editorial fiat. The average man in the street, Kierkegaard suggests, ‘believes that what appears in the newspapers is public opinion, the voice of the people and of truth.’ For this mentality, ‘anything that appears in print,’ is regarded ‘as infallible’ by the average reader who asks: ‘Is it possible that anything can be a lie which is printed in countless copies, is read all over the country, and, from what I hear, no one yet has ventured to refute.’ 

Deze ‘mentaliteit’ is dermate wijd verspreid dat overal in het Westen de hier genoemde absurde opvattingen van Ian Buruma door de ‘educated urban elites’ onweersproken worden geaccepteerd als de hoogste wijsheid. De reden waarom eveneens een aanzienlijk deel van de ‘intelligentsia’ zo weerloos staat tegenover de media-leugens is dezelfde als die in Hans Christian Andersen’s sprookje De Kleren van de Keizer (1837) ertoe leidt dat de keizer zich in zijn blote bips aan het volk vertoont, denkend dat hij in de nieuwste kleren rondloopt, tot een kind roept: ‘Hé, kijk, de keizer loopt in zijn blootje!’ en de schijnvertoning wordt ontmaskerd. Ondertussen zijn de twee zwendelende kleermakers met de poen ervan door gegaan. Best en Kellner:

Kierkegaard points to the ways that the press simulates authority and objectivity and can thus make a lie appear as truth or an opinion as fact. Repeating and circulating stories in the press provides an aura of fact, and opinions expressed appear important and substantial. Kierkegaard shows how the press in this way manufactures public opinion and promotes social untruth under the guise of truth and objectivity. Indeed, the history of journalism has many examples of lies that destroyed individual reputations, formed public opinion, and promotes events like wars. 

Een voorbeeld van dit laatste is de anti-Rusland hetze die al enkele jaren gaande is, en waaraan zowel de neoconservatieven als de liberals met evenveel fanatisme deelnemen, zodat op hetzelfde moment de ware bedreigingen van de mensheid,  (de klimaatverandering, de uitputting van grondstoffen, de kloof tussen arm en rijk, de milieuvervuiling, de wapenwedloop, de sociale onrust, de vervreemding, het toenemende 'onbehagen in de cultuur’) terzijde geschoven kunnen worden. 

Al die reële bedreigingen weerhouden ook een opiniemaker als Geert Mak er geenszins van om uitspraken als deze te doen: ‘De kracht van onze westerse samenleving is onze democratie, onze variatie in ideeën, onze tolerantie, onze openheid tegenover andere culturen.’ Op zijn beurt hamert Ian Buruma erop dat sinds ‘Napoleon,’ het kapitalistische Westen ‘the idea of equality for the law’ en ‘the emancipation of minorities’ als ‘universal rights’ is blijven verspreiden. Beide opiniemakers verzwijgen daarbij dat hetzelfde Westen verantwoordelijk is voor niet alleen de langdurige koloniale onderdrukking en uitbuiting en de slavenhandel waarop de westerse rijkdommen zijn gebaseerd, maar tevens voor Auschwitz en Hiroshima, en de voortdurende plundering van de Derde Wereld, de illegale inval in Irak, de voortslepende oorlog in Afghanistan, de vernietiging van Libië en Syrië, de terreur van de Israelische staat, etcetera. 

De door de gevestigde orde zo geprezen Mak en Buruma zijn schoolvoorbeelden van ‘de pers’ die ‘veinst over autoriteit en objectiviteit te beschikken, en op die manier een leugen de schijn van waarheid geeft of een mening een feit laat lijken.’ Buruma’s uitspraak over Napoleon’s politieke Verlichtingsidealen — ‘liberté, égalité, fraternité’ — is daarvan een treffend voorbeeld, aangezien de Franse keizer destijds in Haïti tenminste 200.000 slaven, die tegen de Franse koloniale heersers in opstand waren gekomen, liet vermoorden. ‘Hé, kijk, de keizer loopt in zijn blootje!’ Desondanks presenteert Buruma zich succesvol als een ‘liberal,’  die als hoogleraar Democratie, Mensenrechten en Journalistiek zich geroepen voelde zijn publiek te overtuigen dat ‘we must share America's dirty work.’ Zo schept hij de, door de macht gewenste, ‘public opinion’ en bevordert hij ‘social untruth under the guise of truth and objectivity. Zijn bewering over Napoleon deed hij tegenover Pankaj Mishra, de Indiase auteur van het opzienbarende boek Age of Anger (2017). In de London Review of Books van 22 februari 2018 schreef Mishra een opmerkelijk essay over het boek We Were Eight Years in Power: An American Tragedy (2017), van de zwarte Amerikaanse auteur Ta-Nehisi Coates. Daarin schreef hij met betrekking tot westerse ‘liberals’:

During the big antiwar protests in early 2003, Ta-Nehisi Coates was a deliveryman for a deli in Park Slope, Brooklyn. He, too, was ‘sceptical,’ he wrote a decade later in a blog post for the Atlantic, ‘but if the US was going to take out a mad tyrant, who was I to object?’ After all, as Coates remembered, ‘every “sensible” and “serious” person you knew — left or right — was for the war.’ ‘I am not a radical,’ Coates said. Even so he found it ‘searing’ to watch ‘reasonable people assemble sober arguments for a disaster.’

In retrospect, the most remarkable of these reasonable people were not the neoconservatives but the liberals — some of them now Coates’s colleagues and supporters — who recommended war and condoned (vergoelijken. svh)  torture while advancing America’s mission to bring democracy to the world’s benighted. In ‘The Fight Is for Democracy’ (2003), George Packer argued that a ‘vibrant, hardheaded liberalism’ could use the American military to promote its values. The subtitle of ‘The Good Fight’ (2006) by Peter Beinart, the then editor of the New Republic, insisted ‘Why Liberals – and Only Liberals – Can Win the War on Terror and Make America Great Again.’ ‘It’s time to think of torture,’ Newsweek declared a few weeks after 9/11. ‘Focused brutality,’ Time recommended. Vanity Fair praised Rumsfeld for his ‘oddly reassuring ruthlessness.’ As the invasion of Iraq got underway, the Atlantic, described as ‘prestigious’ by Coates in his new book, walked its readers through the advantages of ‘torture-lite’ in a cover story. In the New York Times Magazine, Michael Ignatieff, biographer of Isaiah Berlin and professor of human rights, exhorted Americans to embrace their imperial destiny and offered his own suggestions for ‘permissible duress.’ Even the New Yorker, fastidiously aloof from Beltway schemers during the Cold War, published a report by Jeffrey Goldberg, the Atlantic’s current editor, detailing links between al-Qaida and Iraq — links later revealed to be non-existent.

Goldberg’s article was seized on by Bush and Cheney: the New Yorker had become, as an unusually bold writer in the Nation pointed out, ‘one more courtier straining to get the king’s ear.’ But the Bush administration didn’t need eggheads to euphemise pre-emptive war, torture, rendition and indefinite offshore detention. Bush’s own demotic — ‘We’ll smoke them out,’ ‘wanted dead or alive,’ ‘Pretty soon, we’ll have to start displaying scalps’ — repeatedly invoked wars of extirpation against what the Declaration of Independence had called ‘merciless Indian Savages.’ ‘When this is all over,’ Cofer Black, Bush’s chief counterterrorist adviser, assured his boss, ‘the bad guys are going to have flies walking across their eyeballs.’ The mood was infectious among the personnel in charge of exterminating the brutes. The Atlantic’s Robert Kaplan cheerfully reported that ‘Welcome to Injun Country’ was the refrain among American soldiers worldwide. The primal blood-lusts of the war on terror survived Obama’s renaming of it. The Seal Team that in 2011 eventually scalped Osama bin Laden (code-named Geronimo) carried 14-inch hatchets made by a North Carolina knife-maker known for his blades in the 1992 film ‘The Last of the Mohicans.’ Obama administration officials volunteered details of the wildly popular slaying to the makers of the 2012 film ‘Zero Dark Thirty,’ which depicted (falsely) swarthy villains revealing bin Laden’s hideout under torture.

‘A racist society can’t but fight a racist war,’ James Baldwin wrote in 1967, ‘the assumptions acted on at home are also acted on abroad.’ During the war on terror the traffic between the US and various shithole countries wasn’t only in assumptions: there was also a wholesale exporting of equipment, technologies of torture and bad lieutenants. To take one instance, Richard Zuley, a specialist at Guantánamo, had become reassuringly ruthless while working for a Chicago police unit that for decades interrogated predominantly African-Americans at so-called black sites. It’s only now, with a white supremacist ensconced in the White House, that those same hardheaded liberals – who did so much to create a climate of opinion and a legal regime in which black and brown bodies could be seized, broken and destroyed outside all norms and laws of war — are coming to grips with ‘America’s Original Sin: Slavery and the Legacy of White Supremacy’ (an unlikely recent headline in Foreign Affairs). Back in the early 2000s the liberal universalists seemed unaware that their project might be fatally flawed, and that America’s own democracy had been secured by mass bondage, colonial dispossession and wars of aggression; they still hadn’t fully reckoned with the historical legacy of institutionalized racial cruelty, inequality and division — what Coates has come to describe.

‘In America,’ Coates writes, ‘it is traditional to destroy the black body — it is heritage.’ ‘To be black’ is to be perpetually ‘naked before the elements of the world, before all the guns, fists, knives, crack, rape and disease.’ The liberal freedoms of propertied men were always defined against omnipresent threats: mutinous natives, rebellious slaves. The white man, Tocqueville wrote as he observed race relations in America, ‘is to the men of other races what man himself is to the animals,’ in the sense that he ‘makes them serve his purposes, and when he cannot make them bend, he destroys them.’ A social order built on systemic violence made the black man, Tocqueville recognized, an ever present menace in his white master’s imagination. This proximity to a nemesis made a culture of fear central to American politics, entailing a continuous investment in the machinery of coercion, surveillance and control, along with pre-emptive brutality against internal and external enemies.

Temidden van alle neoconservatieve en liberal illusies kon de ambitieuze Buruma natuurlijk niet achterblijven en riep hij — in de aanloop naar de shock and awe-inval in Irak — in The Guardian van dinsdag 16 juli 2002, de Europeanen op deel te nemen aan ‘the dirty work, and take the risk of being held accountable.’  De vraag is daarom: welk ‘liberal’ ideaal spreekt uit Buruma’s pleidooi voor oorlogsmisdaden? En waarom beloonde het Nederlands establishment hem zes jaar later met de Erasmusprijs voor deze en soortgelijke opvattingen? De liberal in de VS heeft de afgelopen kwart-eeuw, net als de sociaal-democraat in Europa, bovendien het neoliberalisme omarmd omdat deze ideologie hem het gevoel gaf erbij te horen. Het was, nu hij enig aanzien had verworven, alsof hij zelf macht bezat. Was in de jaren vijftig een journalist nog een outcast, iemand voor wie de elite haar neus ophaalde, in de hervormingsgezinde jaren zestig en zeventig werd hij tamelijk plotseling als held gezien, een doortastende kerel die zelfs een president kon laten vallen. En omdat het merendeel van de pers uit de middenklasse afkomstig was, bezat zij niet het vermogen de verkregen status te relativeren. Gelijk de nieuwe rijken hadden de meeste journalisten door de snelheid van de maatschappelijke veranderingen, niet de tijd om hun diep verankerde kleinburgerlijke cultuur van zich af te schudden. Het gevolg is geweest dat de verslaggever — net als de nieuwe rijke — zich nu als een olifant in een porseleinkast gedraagt, zonder ook maar iets te merken van de chaos en de ellende die hij achterlaat. Gevleid dat hij eindelijk voor vol wordt aangezien, en er zelfs naar zijn ‘wijze’ woorden lijkt te worden geluisterd, zijn de  journalist en de nouveau riche zo dicht mogelijk aangeschoven aan de tafel van de macht. De ‘liberal’ opiniemaker is vandaag de dag niet meer weg te denken als deskundige op werkelijk elk gebied. Terecht wijst nu Pankaj Mishra op het volgende:

Coates, who was born in 1975, came of age just as a new Jim Crow was emerging domestically to accompany Bush Sr’s new world order. ‘By God, we’ve kicked the Vietnam Syndrome once and for all!’ So Bush Sr said in a euphoric victory statement at the end of the Gulf War. The kicking of the Vietnam Syndrome and ‘Saddam Hussein’s ass’ signaled the removal of all restraints on American power imposed by dogged gooks and their traitorous allies on the American left. With America free to police the world, old legal and moral barriers were also dismantled at home. Just as Coates entered Howard University and began his harsh education in American history, the stage was set for a pitiless imposition of market discipline and evisceration of welfare-state protections. Such drastic socioeconomic re-engineering required a fresh public consensus, and a racialised view of crime and national security came in handy in separating the deserving from the undeserving. Under Reagan, the police had started to resemble the military with its special weapons and bellicose posturing. The prison-industrial complex burgeoned under Bill Clinton: an incarcerated population of 300,000 in 1970 expanded to 2.1 million in 2000 — the majority black and brown, and poor. Liberals did not simply inherit Republican schemes of harsh policing and extreme punishment. They took the initiative. Clinton, hailed as the ‘first black president’ by Toni Morrison (zwarte Amerikaanse schrijfster, die in 1993 de Nobelprijs voor Literatuur kreeg, en in 2012 de hoogste civiele Amerikaanse onderscheiding: de Presidential Medal of Freedom), ended what he called ‘welfare as we know it’ and deregulated financial markets. Amid a national panic about ‘street terrorists’, he signed the most draconian crime bill in US history in 1994, following it up two years later with an anti-terrorism bill that laid the foundation for the Patriot Act of 2001.

The intimate relationship between America’s internal and external wars, established by its original sin, has long been clear. The question was always how long mainstream intellectuals could continue to offer fig-leaf euphemisms for shock-and-awe racism, and suppress an entwined history of white supremacism and militarisation with fables about American exceptionalism, liberalism’s long battle with totalitarianism, and that sort of thing. Hurricane Katrina, coming after the non-discovery of WMDs in Iraq, undermined liberal faith in Bush’s heavily racialised war. American claims to global moral leadership since the 1960s had depended greatly on the apparent breakthrough of the civil rights movement, and the sidelining of the bigots who screamed: ‘segregation now, segregation tomorrow, segregation for ever.’ In New Orleans, black bodies naked before the elements of the world — elements which included trigger-happy Blackwater mercenaries guarding the rich — made it clear that old-style racial separation had been replaced by sharply defined zones of prosperity and destitution: segregation for ever. But the apparent successes of social liberalism, culminating in Obama’s election, managed to obscure the new regimes of racial sequester for a while longer. Since the 1990s, the bonanzas of free trade and financial deregulation had helped breed greater tolerance for racial and sexual variety, primarily among the privileged — the CIA under Obama set up a recruiting office at the Miami Beach Gay Pride parade. Overt racism and homophobia had become taboo, even as imprisonment or premature death removed 1.5 million black men from public life. Diversification and multiculturalism among upwardly mobile, college-educated elites went together with mass incarceration at home and endless military interventions abroad.

De ‘eufemismen die dienen als vijgenblad voor het shock-and-awe racisme,’ van de liberale elite, zijn herkenbaar in de bewering van Buruma dat ‘even if the end of Pax Americana does not result in military invasions, or world wars, we should ready ourselves for a time when we might recall the American Empire with fond nostalgia.’ Daarmee maakt mijn oude vriend de ontelbare miljoenen gekleurde slachtoffers overal ter wereld van het ‘imperialisme uit Washington’ in slechts één zin totaal onzichtbaar. Waren het daarentegen witte doden en verminkten geweest dan had Buruma dit vanzelfsprekend nooit durven schrijven. En al helemaal niet wanneer miljoenen joden slachtoffer waren geworden van het ‘betrekkelijk goedaardige’ Amerikaans ‘imperialisme.’ De westerse liberals mankeren wat, maar wat? Ik stel dat het hen aan intellectuele integriteit ontbreekt, en aan logica. Dit bleek eens te meer uit een hagiografie van H.J.A. Hofland, door zijn slippendragers in 1999 uitgeroepen tot ‘dé Nederlandse journalist van de twintigste eeuw.’ In De Groene Amsterdammer van 29 juni 2016 beweerde de buitenlandredacteur Rutger van der Hoeven bij het ‘Afscheid van H.J.A. Hofland  — Analist’ onder de kop ‘Tegen de stompzin’ dat ‘Henk Hofland een rebel’ was geweest, maar dat tegelijkertijd ‘zijn wereldbeeld verrassend behoudend was. Stabiliteit was voor hem het hoogste goed — desnoods afgedwongen door het risico van kernoorlog en de opsluiting van half Europa.’ Hier ontbreekt zelfs het begin van enige logica; ironisch genoeg getuigt deze aanhef zelf van een niet geringe ‘stompzin.’ Zoals bekend is een rebel ‘iemand die tegen het gevestigde gezag in opstand komt.’ Welnu, hoe kan de Atlanticus Hofland ‘een rebel’ zijn geweest, terwijl hij begin jaren zestig een propagandistische brochure schreef over het nut van de NAVO, het instituut bij uitstek van ‘het gevestigde gezag,’ en een halve eeuw later nog steeds de NAVO onmisbaar vond? In De Groene Amsterdammer van 4 april 2012 schreef deze ‘rebel’ enthousiast over ‘De Libische manier,’ die met het oog op ‘regime-change’ ook in Syrië door de NAVO kon worden herhaald, 

[m]et consequente luchtsteun aan de rebellen, en zonder dat ook maar één vreemde soldaat daar voet aan de grond heeft gezet. Onze luchtmacht heeft er ook nog aan meegedaan. President Obama vond er een naam voor: leading from behind. Het is redelijk goed afgelopen. Libië zien we niet meer op de televisie.

Inmiddels had de ‘Libische manier’ een chaos veroorzaakt die zich nu zelfs tot ver buiten Libië uitstrekt, maar omdat de ‘rebel’ niets daarover op zijn ‘televisie’ had gezien, was er voor hem als meest gerespecteerde opiniemaker in Nederland geen enkele reden om dit geweld niet te laten herhalen. De rest van wat de hoogbejaarde Hofland de ‘politiek-literaire elite’ noemde, en waar volgens hem geen land zonder kon, liet de éminence grise van de polderjournalistiek onweersproken door kakelen. Door het ontbreken van een dissidente visie kunnen ook na zijn dood de bezoldigde praatjesmakers ongestoord doorgaan met hun voorstelling van zaken, waarbij de voorstander van een militair bondgenootschap dat bereid is een genocidale kernoorlog te voeren, aan ‘het publiek’ wordt gepresenteerd als een ‘rebel’ tegen de gevestigde orde.  

Als Koude Oorlogsprofeet meende Hofland dat na de val van de Sovjet Unie ‘in West-Europa een populistisch alarmisme wortel heeft geschoten. Het zaait angst, maar het heeft geen uitvoerbare oplossing,’ waarbij zijn ‘oplossing’ simpelweg meer NAVO-geweld betekende. In De Groene Amsterdammer van 17 juli 2013 verklaarde hij dat:

Zowel in West-Europa als in Amerika zijn bij een zeer groot deel van het publiek de vaderlandslievende eerzucht en de strijdlust verloren gegaan.

Hier worden de negentiende eeuwse begrippen ‘vaderlandslievende eerzucht en de strijdlust’ ingezet voor het 21ste eeuwse kernwapen-tijdperk, gepropageerd in een weekblad dat doorgaat voor het meest kritische. Over welke ‘lust’ om te strijden met massavernietigingswapens had de alom geprezen commentator het? En hoeveel doden en gewonden zijn acceptabel om nog te kunnen spreken van een ‘vaderlandslievende zucht’ naar ‘eer’? Hoeveel ‘eerzucht’ heeft de mens nodig om ongewapende vrouwen en kinderen te vermoorden, zoals in moderne oorlogen het geval is? En waarom kreeg Hofland van de nagenoeg geheel witte redactie van De Groene Amsterdammer de ruimte om deze waanzin te verspreiden? Is het vanwege ‘onze democratie, onze variatie in ideeën, onze tolerantie, onze openheid tegenover andere culturen’? Nee, Mak beweert maar wat. Kierkegaard had gelijk dat de ‘pers fundamenteel onverantwoordelijk’ handelt, zij neemt geen verantwoordelijkheid voor de nonsens die zij verspreidt. De pers is daardoor een grote bedreiging van de mensheid geworden. Kierkegaard merkte bovendien al meer dan anderhalve eeuw geleden dat de pers verrukt reageerde op schandalen en trivialiteiten die zij buitenproportioneel opblies, ten koste van veel belangrijkere kwesties. Op de dag dat ik dit schrijf opent NRC Handelsblad op internet met ‘Goedemorgen NRC-Lezer. Dit is vandaag belangrijk: Op pad met woonfraudehandhavers,’ en ‘7 van de 10 gebitsgaatjes kun je voorkomen.’ Zondag 18 februari 2018 waren ‘woonfraude’ en ‘gebitsgaatjes’ de relevantste vraagstukken in de wereld voor de liberale zelfbenoemde ‘kwaliteitskrant.’ Van hetzelfde onbenullige niveau was de twee dagen eerder gepubliceerde column van Bas Heijne, de met de P.C.Hooftprijs gelauwerde NRC-opiniemaker. Naar aanleiding van het onvermijdelijke aftreden die week van de VVD-er Halbe Zijlstra, concludeerde Heijne op vrijdag 16 februari 2017: ‘Maar lieve mensen: in Nederland buigen politici voor de feiten. Kom daar in Rusland eens om.’  Maar dit was het onderwerp niet, het onderwerp was dat de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken had gelogen over het Russisch expansionisme, zoals hij dit hoogstpersoonlijk uit de mond van Poetin had vernomen. In zijn haat tegen Rusland voegde Heijne het volgende eraan toe:

Dat de Russen vervolgens onbeschaamd met zijn leugen aan de haal gingen, kun je ze nauwelijks kwalijk nemen. Ook zonder Zijlstra’s leugen zou men daar de resultaten van het MH17-onderzoek willen laten verdrinken in een zee van desinformatie, maar dit is fantastische munitie. 

Laat ik begrip ‘desinformatie’ er even uitlichten. Vier dagen nadat de MH17 was neergestort concludeerde Bas Heijne op 21 juli 2014, zonder ook maar één bewijs, in NRC Handelsblad dat ‘[d]e terreurdaad met het vliegtuig van Malaysia Airlines het moment [is] voor Nederland om eens te stoppen met zijn knuffelhouding tegenover Rusland.’ Al vanaf het eerste minuut na het bekend worden wist hij als opiniemaker zeker dat de daders Russen waren. En dus had hij zich geërgerd aan het volgende:

Toch klonk de eerste reactie van de regering op deze terreurdaad erg voorzichtig of zelfs vreemd gedempt. De minister-president weigerde zich te laten verleiden tot speculaties over de daders en sprak slechts van een reusachtige ‘ramp.’ Eerst moesten alle feiten bekend zijn, sprak hij — in zijn geval een bekend refrein.

Met andere woorden, volgens deze veel geprezen opiniemaker heeft een regering van een NAVO-land geen bewijzen nodig om onmiddellijk te speculeren over de daders. Het grote Nederland had meteen, met de NAVO achter de hand, Rusland moeten beschuldigen van een ‘terreurdaad,’ met alle mogelijke consequenties van dien, inclusief de mogelijkheid van een genocidale oorlog. Hij schreef: 

Terwijl de tragedie van vlucht MH17 langzaam tot ons door dringt en de zoektocht naar de daders indirect of zelfs direct naar Poetins Rusland lijkt te leiden, valt het te bezien hoezeer deze gebeurtenis de tot dusver zo inschikkelijke houding van de Nederlandse regering ten opzichte van de brutale minachting van Poetin voor Nederlandse gevoeligheden en de internationale rechtsorde zal veranderen. Een van de effecten van het proces van globalisering is ongetwijfeld dat ons land zich bewust is geworden van zijn nietige rol op het wereldtoneel. Het gepreek van Nederland over mensenrechten over de hele wereld in het verleden wordt nu door veel Nederlanders gezien als een uiting van ijdele zelfgenoegzaamheid. Maar is dat wel zo? Tenslotte heeft ons land ervoor gekozen deel uit te maken van een westerse alliantie, van de NAVO en van wat de beschaafde wereld wil heten. Wanneer het niet zozeer gaat om mishandelde homo’s en lokale mensenrechtenactivisten maar om het verlies van bijna 200 levens van landgenoten vanwege een conflict dat cynisch wordt opgestookt door een land waarmee we 400 jaar bevriend zijn, is dit soort kruiperig relativisme, dat de dominante factor is geworden in onze relatie met Rusland, ons tot geen enkel nut.

There is also an English version of this article, which you can read here.

Het is een treffend voorbeeld van de krankzinnige onverantwoordelijkheid van de massamedia, die al door Kierkegaard werd gesignaleerd. Maar niet alleen hij, ook de al eerder genoemd Lionel Trilling herinnerde zijn lezers eraan dat ‘[i]t is one of the tendencies of liberalism to simplify, and this tendency is natural in view of the effort which liberalism makes to organize the elements of life in a rational way.’ Omdat het simplisme in de massamaatschappij uiteindelijk is geeindigd in wat C. Wright Mills ’rationality without reason’ noemde, waarbij het gebruik van rationele middelen in dienst staat van irrationele doeleinden, is het simplisme van de mainstream-opiniemakers in een nucleair tijdperk levensgevaarlijk. Zeker wanneer deze broodschrijvers ook nog eens door het establishment met prijzen worden overladen. De Duitse intellectueel Hans Magnus Enzensberger toonde al enkele decennia geleden aan dat de ‘boodschap’ van de massamedia geen andere is dan dat ‘er geen voorstelbare boodschap meer bestaat; haar enige inhoud is de liquidatie van alle inhoud.’ Naar aanleiding van Bildzeitung stelde hij dat de massamedia ‘the total work of art,' zijn 'which liquidates all the dreams of the avant-garde movements, from the dissolution of the distinction between life and art to collective production, by fulfilling them,’ waardoor 

het duidelijk is dat slavernij en cosmetica voor mannen, militaire propaganda en deodorant roller, de atoombom en wegwerpluier, massamoord en kattenvoer elkaar’s equivalenten zijn geworden. Het ene ding heeft dezelfde waarde als de andere, dat wil zeggen alles betekent niets meer.  


In de huidige leegte, die net als een zwart gat in de astronomische ruimte alles naar zich toetrekt, kan Bas Heijne zonder enig bewijs ‘de daders’ van een ‘ramp’ aanwijzen, om later de Russen en hun zogeheten ‘Kremlin-trollen’ opnieuw te verwijten dat zij ‘het MH17-onderzoek willen laten verdrinken in een zee van desinformatie.’ Vervolgens gaat hij  onverdroten voort met zijn anti-Russische propaganda door ondermeer te stellen dat de Russische Federatie een ‘wetteloos regime’ is ‘dat zwermen hackers loslaat om verdeeldheid te zaaien en westerse democratieën te ondermijnen.’ Dat deze beweringen afkomstig zijn van dezelfde inlichtingendiensten die eerder het westerse publiek verzekerde dat Saddam Hoessein over massavernietingswapens beschikte, verzwijgt hij. Dat er vooralsnog geen bewijs bestaat dat de dertien Russen en drie bedrijven die door het Amerikaanse ministerie van Justitie zijn aangeklaagd, in opdracht van het Kremlin werkten, is een ander feit waarover Heijne zwijgt. Een opiniemaker van dit allooi heeft geen bewijzen nodig, hij moet het hebben van ressentimenten. De geschiedenis van de twintigste eeuw heeft aangetoond waartoe het manipuleren van het 'gesundenes Volksempfinden' toe kan leiden. Heijne's bewering dat de Verenigde Staten een democratie is, staat haaks op de opmerking van een insider als oud-president Jimmy Carter dat zijn land geen democratie meer is, maar een ‘oligarchy’ waarin ‘unlimited political bribery’ geleid heeft tot ‘a complete subversion of our political system as a payoff to major contributors.’ Daarnaast hebben de zogeheten ‘westerse democratieën’ een neoliberaal systeem mogelijk gemaakt, waarbij de 'Inequality gap widens as 42 people hold same wealth as 3.7bn poorest,' aldus de kop in The Guardian van maandag 22 januari 2018. Dat Heijne propaganda verspreidt, bleek nog eens enkele dagen nadat hij in populistische bewoordingen Rusland had verweten de Amerikaanse democratie ‘te ondermijnen,’ toen bekend werd dat:  

Former CIA chief James Woolsey appeared on Fox News to push the narrative of how dastardly 'dem Russkies' are in their meddling with the sacred soul of America's democracy.

Woolsey did his patriotic deep-state-duty and proclaimed the evils of ‘expansionist Russia’ and dropped 'facts' like ‘Russia has a larger cyber-army than its standing army,’ before he moved on to China and its existential threats.

But then, beginning at around 4:30, the real debacle of the conversation begins as Ingraham (interviewster. svh) asks Woolsey,

‘Have we ever tried to meddle in other countries' elections?’

He responds, surprisingly frankly...

‘Oh probably... but it was for the good of the system…'

To which Ingraham follows up...

‘We don't do that now though? We don't mess around in other people's elections?’

Prompting this extraordinary sentence from a former CIA chief...

‘Well...hhhmmm, numm numm numm numm... only for a very good cause… in the interests of democracy’

De werkelijkheid is deze: 

US Interfered in Elections of at Least 85 Countries Worldwide Since 1945. America has a long history of meddling in the elections of foreign countries, new research shows. Levin, a postdoctoral fellow at the Institute for Politics and Strategy at Carnegie-Mellon University, found that the U.S. attempted to influence the elections of foreign countries as many as 81 times between 1946 and 2000.

Comment: That’s just till 2000! The US has gone nuts since then.

Often covert in their execution, these efforts included everything from CIA operatives running successful presidential campaigns in the Philippines during the 1950s to leaking damaging information on Marxist Sandanistas in order to sway Nicaraguan voters in 1990. All told, the U.S. allegedly targeted the elections of 45 nations across the globe during this period, Levin’s research shows. In the case of some countries, such as Italy and Japan, the U.S. attempted to intervene in four or more separate elections.

Levin’s figures do not include military coups or regime change attempts following the election of a candidate the U.S. opposed, such as when the CIA helped overthrow Mohammad Mosaddeq, Iran’s democratically elected prime minister, in 1953.

Comment: If we add those in, we’re looking at the entire Earth having suffered from US meddling.

Bovendien weet niemand welke invloed deze zogenaamde 'Russian Troll Farm' heeft gehad op de Amerikaanse presidentsverkiezing van 2016, want zelfs een fanatieke anti-Rusland propagandiste als Masha Gessen zag zich gedwongen toe te geven dat 'the answer is we don’t know. We don’t know how significant it was.' Hier is sprake van een storm in een glas water, die een geweldige stroom 'fake news' heeft veroorzaakt. Omdat de werkelijkheid geen doorslaggevende rol speelt in de mainstream-propaganda verzwijgt Heijne deze feiten. Hij weigert te accepteren dat, zoals Lord Acton verklaarde, ‘Power tends to corrupt, and absolute power corrupts absolutely.’ De voorstelling van zaken blijft bij onze Bas, onze Geert, onze Ian en al die andere intellectueel corrupte opiniemakers beperkt tot het niveau van cowboys en indianen, waarbij vanzelfsprekend de cowboys de helden zijn. Zij functioneren als net zulke ongeleide projectielen als de voormalige trotskisten die in neoconservatieven veranderden en de ‘liberals’ die nu de neoliberale ideologie uitdragen. Sinds na de val van de Sovjet Unie de Koude Oorlogsideologie wegviel zijn zij hun houvast kwijt geraakt, en zijn ze wanhopig op zoek geweest naar een nieuwe boeman, om zichzelf als opiniemaker een postuur te kunnen geven.  De joods-Hongaarse Nobelprijswinnaar Imre Kertész, verwoordde een kwarteeuw geleden al het huidige onderhuidse gevoel als volgt:

Nu de vruchten van veertig jaar strijd zijn gerijpt en ook het tweede totalitaire rijk is gevallen (de Sovjet Unie. svh), domineert een algemeen gevoel van ineenstorting, wrevel en machteloosheid. Alsof een katterige sfeer door Europa waart, alsof het op een grijze ochtend bij het wakker worden gemerkt heeft dat het in plaats van twee mogelijke werelden nog maar één werkelijke wereld over heeft, de triomferende wereld van het economisme, het kapitalisme, het ideaalloze pragmatisme, zonder transcendentie en zonder alternatief, waaruit geen doorgang mogelijk is naar de vervloekte of het beloofde land — naar keuze... dat geluidloze ineenzakken (dat ook de fluwelen revolutie wordt genoemd) lijkt iets in de mensen kapotgemaakt te hebben, onduidelijk wat: de ethiek van het verzet, die een bepaalde stevigheid gaf in een bestaansvorm, of een soort van hoop, die misschien nooit echte hoop is geweest, maar ongetwijfeld eveneens houvast bood — in ieder geval heeft het een einde gemaakt aan de relativiteit van de vergelijking. En hier staan we nu als overwinnaars, leeg, moe en ontgoocheld.

Vandaar dat overal in het Westen de ontgoocheling van de Heijne’s is geresulteerd in het verlangen naar actie, en als het moet, naar oorlog. Temidden van de berichten over ‘woonfraudehandhavers’ en de ‘gebitsgaatjes,’ hunkeren ook de opiniemakers naar iets pittigers waar ze hun tanden in kan zetten. Bas Heijne is één van de velen die niet met het complexe en de contradictie kunnen leven. Ook hem drijft een manicheisch simplisme. Hoe bedreigend dit kan zijn blijkt uit ondermeer de uitspraken van Frits van Exter, oud-hoofdredacteur van Trouw en Vrij Nederland, die zich in een onbewaakt moment liet ontvallen dat ‘[l]ezers wantrouwend [horen] te zijn tegenover de media,’ aangezien ‘[d]e aandacht van de media natuurlijk voor een belangrijk deel gestuurd wordt’ door ‘de politieke machten.’ En dit ‘werkt voor een deel reflexmatig. Reflexen zijn het, je bent daar geconditioneerd in.’ Daar komt bij dat ongeveer eenderde van de kranteninkomsten uit reclamegelden komt, waardoor de berichtgeving tevens wordt gestuurd door de economische elite. Zelfs de tot voor kort bekendste woordvoerder van het establishment, wijlen Henk Hofland, verklaarde dat de Volkskrant en NRC Handelsblad ‘handelswaar’ zijn. De enige serieuze conclusie die men hieraan kan verbinden is dat ware onafhankelijkheid logischerwijs onmogelijk is. De voormalige deken van de Berkeley Graduate School of Journalism, Ben Bagdakian, die als journalist van de Washington Post de Pentagon Papers van Daniel Elsberg onthulde, schreef dat de vertekening van de werkelijkheid door de mainstream-media ‘does not merely protect the corporate system. It robs the public of a chance to understand the real world.’ Het is geenszins overdreven te stellen dat Walter Lippmann's 'manufacturing of consent' heeft geleid tot 

a powerful system of induced conformity to the needs of privilege and power. In sum, the mass media of the United States are effective and powerful ideological institutions that carry out a system-supportive propaganda function by reliance on market forces, internalized assumptions, and self-censorship, and without significant overt coercion. This propaganda system has become even more efficient in recent decades with the rise of the national television networks, greater mass-media concentration, right-wing pressures on public radio and television, and the growth in scope and sophistication of public relations and news management,

aldus Chomsky en Herman, na een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek. In Vrij Nederland van woensdag 25 januari 2012 verklaarde opiniemaker Bas Heijne dat ‘[u]it mijn soort column een morele betrokkenheid [moet] spreken die absoluut oprecht is.’ Dus wanneer hij stelt dat de VS ‘een in alle opzichten superieure’ natie is, dan moet de lezer aannemen dat Bas ‘een morele betrokkenheid’ demonstreert ‘die absoluut oprecht is.’   Maar wat betekent dit? Hoe kan Heijne’s ‘morele betrokkenheid’ werkelijk ‘absoluut oprecht’ zijn wanneer Henry Kissinger in 2015 ervoor waarschuwde dat ‘breaking Russia has become an objective’ voor de Amerikaanse elite? Wat stelt die ‘absoluut oprechte morele betrokkenheid’ van Heijne voor, wanneer de westerse suïcidale politiek het gevaar van een nucleair armageddon dichterbij brengt? Wat doet ‘de beste in zijn vak’ anders dan het conformeren aan ‘the needs and interests of privileged sectors’ dat in het huidige systeem ‘essential to succes’ is? In hetzelfde VN-interview vertelt Heijne:

Bij een essay werk je een idee echt uit. Bij columns hoeft dat niet. Een essay is een zoektocht, waarbij je twijfel moet toelaten. Columns zie ik als optreden, als een performance. 

De column als pose, een optreden voor het onzichtbaar ‘publiek’ in ‘een donkere zaal’ en ‘[d]at is een beetje een spagaat: ik wil een gedachtegang uitwerken, terwijl het tegelijkertijd iets stand-up-achtigs heeft. Columnistiek is vaak preken voor eigen parochie.’ Dit is dezelfde ‘parochie’ die door Kierkegaard ‘het publiek’ werd genoemd, een niet bestaande massa. Hoewel Heijne, zeker in het geval van Rusland, als een volksmenner optreedt, wil hij toch graag doorgaan voor een respectabele intellectueel door te verklaren:

Toen ik opgroeide had je in De Telegraaf columns van Leo Derksen. Van hem werd altijd geroepen: ‘Hij weet het zo goed te zeggen.’ Waarom? Omdat hij precies verwoordde wat de lezers ook al dachten. Dat kleeft columns aan. Ik wil de dingen zo veel mogelijk open houden. Doorvragen bij mezelf. Niet meteen partij kiezen en alles vanuit die ene kant belichten. De basisvraag die door al mijn columns heen klinkt is: ‘Maar ís dat eigenlijk wel zo?’

Naar aanleiding van zijn P.C. Hooftprijs zei hij tegenover een NRC-interviewster ‘helemaal’ te zijn ‘gestopt’ met het schrijven van romans omdat ‘[f]ictie voor mij steeds meer als een omweg [voelde].’ Typerend voor hem stelt Heijne in hetzelfde interview toch te hopen

dat ik als de beschouwer die ik nu ben toch de blik van de romancier heb behouden. Ik zoek naar de motieven achter de argumenten, die zijn oneindig veel interessanter. Angst, jaloezie, wraakzucht, woede. Achter de argumenten gaat de echte wereld schuil — het terrein van de literatuur.

De ‘powerduider pur sang,’ zoals zijn fans hem betitelen, wil van alles wat, een beetje artistiek lijken en toch de stem zijn van de Hollandse establishment, ‘fictie’ een omweg beschouwen, maar tegelijkertijd de indruk vestigen dat hij als opiniemaker ‘het terrein van de literatuur’ bewandelt. In werkelijkheid speelt hij de rol van poseur die in zijn eigen aanstellerij is gaan geloven, een ijdeltuit met een afgezakte broek. Misschien wel het toppunt, of beter nog, dieptepunt van Heijne’s kitsch is zijn gekoketteer met het literaire wereldje. Zo vertelde hij:  

Gerrit Komrij — hij zat in een VPRO-forum en ik zat daar in mijn zwart fluwelen jasje, met die krullen, dat was meteen… Puur keurig hoor. Gerrit heeft zich altijd keurig gedragen,

kennelijk in de overtuiging dat de kwaliteitslezer hunkert naar ontboezemingen over zijn seksuele avonturen. Heijne looft niet de grootsheid van de ander, maar reduceert die tot een anekdotische trivialiteit. Over één van de interessantste Nederlandse auteurs uit de babyboom-generatie, Frans Kellendonk wist hij tegenover de interviewster alleen te vertellen: ‘Ik heb één nacht met hem geslapen, begin jaren tachtig, wel safe, maar safe avant la lettre.’ Het zal voor Bas — net fris uit de polder in Amsterdam neergestreken — ongetwijfeld een verpletterende belevenis zijn geweest, maar om ruim drie decennia na dato daarvan kond te doen, zonder iets boeiends te vertellen over de diepzinnigheid van Kellendonk is toch wel erg beschamend voor iemand die zelf literaire pretenties erop nahoudt. Welke rol hij zelf in het artistieke milieu speelde, wordt duidelijk wanneer gevraagd wordt of het ‘leuke jaren’ waren, en hij antwoordt: ‘Nou ja, nee. Het ging nooit om mij of om mijn zielenroerselen. Ik kan me voorstellen hoe vrouwen zich soms voelen. Je wordt een beetje een courtisane.’ De lezer kan zich daarbij wel iets voorstellen, een schandknaapje die op ‘oude foto’s’ op ‘een cherubijn’ lijkt, of zoals Bas zelf zei: een ‘engeltje, ja,’ een tweederangs engeltje weliswaar, maar toch. Het zijn dit soort banaliteiten die Heijne’s verhaal in kitsch doen veranderen. 

Dit is het niveau van de ‘politiek-literaire elite’ in Nederland. Een voormalige ‘courtisane’ die, nu hij zijn cherubijnen-krullen heeft verloren, de Russen de wacht aanzegt. Voor Bas, Geert en Ian mag de VS dan wel het ‘in alle opzichten superieure Amerika’ zijn, ‘’s wereld’s onmisbare natie,’ met haar ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme,’ maar wat zegt dit vergeleken bij bijvoorbeeld de visie van de grote Amerikaanse toneelschrijver Eugene O’Neill? In zijn boek Eugene O’Neill’s America. Desire Under Democracy (2007) wijst de Amerikaanse hoogleraar, John Patrick Diggins, op het volgende:

In preparing his cycle studies, O'Neill read broadly in American history. He devoured Gustavus Meyers' History of Great Fortunes and Matthew Josephson’s The Robber Barons: The Great American Capitalists, 1861-1901. From such works O'Neill sought to find data on how the rich and powerful gained control of railroads and oil pipelines. His plays also dealt with imperialism, with Admiral Dewey's visit to Manila, and with the U.S. penetration of the Far East. Unlike most American historians, however, O'Neill hardly saw the corruptions of the Gilded Age of American big business as a departure from the virtuous ideals of the American Revolution. One character drawn for a possible play on that subject hopes hat America will become the land of liberty and that the ‘impulse toward freedom will eventually lead to insight into what freedom really is.’ But with the possibilities of freedom come the temptations of sin and ‘the vanity of possession.’ To many historians of the American past, freedom is always in the making, rising, developing, even though retarded by economic scarcity or by a ruling elite that refuses to allow the full flowering of democracy.  The playwright, perhaps more than the historian, shows us why democracy, even while offering formal freedom, breeds a deeper discontent, leaving people freed of oppression yet fettered to desire, a national character, as Tocqueville put it, that ‘is itself dominated by the passion for dominion.  

Over O’Neill’s toneelstukken A Touch of the Poet (1957) en More Stately Mansions schreef professor Diggins:

Both plays dealt with the conviction that that American and American democracy had failed its ideals, a verdict that had been arrived at by Henry Adams and other historians who also bemoaned the forces of materialism and economic determinism and the incapacity of the Constitution to prevent the Civil War. But coming from an Irish immigrant background, O’Neill was more interested in recording what the search in recording what the search for material satisfaction had done to a people trying to escape material deprivation. The doctrine of economic determinism depicted people as victims of forces beyond their control. O’Neill, however, recognized that the people themselves created the conditions in which they found themselves. Unlike the economic determinists, who saw little role for free will in a modern capitalist society, O’Neill sensed that people freely allowed their covetous (hebzuchtige. svh) longings to determine their actions…

In American democracy the spirit of Liberty is said to prevail. But one wonders whether democracy nourishes equality or disdains it. Self-determinism would imply freedom only if the self were free of its desires and prepared to embrace democratic community… The country O’Neill writes about in the two plays examined here is both proud and vain. Americans look upon themselves as free, autonomous individuals while unconsciously submitting to the ‘tyranny’ of public opinion. What we think of ourselves may be inseparable from what others think of  us.

Het jezelf zien door de ogen van een ander is een houding die overal wordt aangetroffen in een identiteitsloze massamaatschappij, waarin alles draait om geld en consumptie, en de gemeenschappelijke belangen hebben moeten wijken voor de belangen van rijke of goed georganiseerde minderheden, van wie de meest uitgesproken representanten de verschillende slachtoffer-organisaties zijn, de LGBT-beweging (inmiddels uitgebreid tot LGBTQIAP), en niet te vergeten, de zionistische lobby. Hun in vele gevallen gecultiveerd slachtofferschap maakt kritiek op hen nagenoeg onmogelijk, zoals het duidelijkst blijkt bij zionistische joden die akkoord gaan met, of zelfs deelnemen aan, de onderdrukking en vervolging van de Palestijnse bevolking. De van origine Israëlische auteur en saxofonist Gilad Atzmon, zette in zijn boek The Wondering Who? A Study of Jewish Identity Politics (2011) uiteen:

So, while Hammed identifies with an inclusive, universal and humanist precept, Jane, ‘the woman,’ Julie ‘the gay lesbian’ and George 'the Black’ subscribe to political identities that are largely determined by biology. Furthermore, Abe, as a secular Jew, affiliates himself with an (imaginary) blood-based ethnocentric tribal identity. Clearly, the contemporary so called 'New Left' has no problem with marginal and exclusivist political identities that are often biologically oriented. 

How has the contemporary ‘liberal’ discourse been sustained by people who subscribe to biologically-determined identity politics, yet often reject those who actually support equality, human rights issues and who are aIso often from the working class? Could it be that the 'New Left’ is detached from working class politics and instead focuses on a vague and inconsistent pseudo-empathic discourse primarily engaged in sectarian battles? 

In een gefragmenteerde maatschappij komen al deze groeperingen alleen voor hun eigen belangen op, waardoor het gemeenschappelijk belang nog verder uit beeld verdwijnt. Terecht stelt Atzmon dan ook:

A fundamental question remains. What does this new form  of social grouping and political bonding have to do with opposition to capital accumulation or the dominance of the power of mammon and mammonism? The answer is nothing. 

In retrospect, the Left's decision to embrace ID politics sealed its fate as an effective force for social change. It helped the Left to accept its detachment from struggling classes, their values and interests. It marked a clear separation between the Left and socialism and even Left and the people. In the most peculiar way, it prepared the ground for the surge in popularity of New Right, Donald Trump in the USA, UKIP in Britain, the National Front in France and so on. 

Het is in deze cultuur niet vreemd dat Bas Heijne, als exponent van een minderheidsgroep zich ernstig stoorde aan het feit dat een vrouwelijke universitair hoofddocent in de Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen aan de Universiteit Utrecht zich in de NRC kritisch had uitgelaten over het feit dat de inmiddels afgetreden Nederlandse minster van Buitenlandse Zaken ‘zijn uitspraak over de geopolitieke ambities van de Russische president Vladimir Poetin verzonnen’ had. Woedend reageerde Heijne op de aansporing van de academica ‘om in plaats van feiten te verzinnen zich wat meer te verdiepen in de werkelijke geopolitieke ambities van Rusland,’ en die van de NAVO. Zij schreef:  

Zo is er in december 2017 een rapport verschenen in opdracht van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), op basis van workshops van een aantal wetenschappers, onder wie ikzelf, en denktankers met een groot aantal ambassadeurs uit alle windstreken van Europa om te onderzoeken hoe de huidige crisis in Europese veiligheid is ontstaan. De conclusie van topdiplomaten aan beide zijden van het toenmalige IJzeren Gordijn was dat er aan het einde van de Koude Oorlog mogelijkheden lagen om de Sovjet-Unie bij een nieuwe Europese veiligheidsstructuur te betrekken. De Sovjet-Unie zelf stelde zich daar ook constructief in op. In plaats daarvan werd voor een ‘vertrouwd’ alternatief gekozen: de voormalige Warschaupact-landen, behalve Rusland zélf, werden geïntegreerd in de NAVO en de Europese Unie. West-Europa schoof op die manier op richting de Russische grens met alle gevolgen van dien.
https://www.nrc.nl/nieuws/2018/02/13/in-het-landsbelang-halbe-treed-af-a1592027 

De impliciete aansporing tot matiging schoot de oude ‘cherubijn,’ die nog steeds de rol van ‘courtisane’ speelt — maar nu voor neoliberale en neoconservatieve machthebbers — helemáál in het verkeerde  keelgat, want dit betekende, ik citeer Heijne: ‘niks geen behoedzame confrontatie met een wetteloos regime,’ waarmee hij duidelijk maakte dat zijn anti-Rusland hetze gericht is op een ‘confrontatie’ tussen tenminste vier kenmogendheden, te weten Rusland, de Verenigde Staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.  

De vraag is: wat motiveert Hofland’s ‘politiek-literaire elite’ eigenlijk? In verband met de lengte stop ik hier. Volgende keer het slot van de serie over de Ian Buruma's van de zogeheten 'vrije pers.' 


De klok tikt door, ook voor de man uit de polder die een 'courtisane' bleef.