donderdag 18 mei 2017

Bas Heijne's Propaganda 15


Populations will endure the repression of tyrants, as long as these rulers continue to manage and wield power effectively. But human history has demonstrated that once those in positions of power become redundant and impotent, yet insist on retaining the trappings and privileges of power, their subject populations will brutally discard them.

Such a fate awaits the liberal class, which insists on clinging to its positions of privilege while at the same time refusing to play its traditional role within the democratic state. The liberal class has become a useless and despised appendage of corporate power. And as corporate power pollutes and poisons the ecosystem and propels us into a world where there will be only masters and serfs, the liberal class, which serves no purpose in the new configuration, is being abandoned and discarded. The death of the liberal class means there is no check to a corporate apparatus designed to enrich a tiny elite and plunder the nation. An ineffectual liberal class means there is no hope, however remote, of a correction or a reversal. It ensures that the frustration and anger among the working and middle classes will find expression outside the confines of democratic institutions and the civilities of a liberal democracy.
Chris Hedges. Death Of The Liberal Class.  2011.

Het blijft verbazingwekkend te zien hoe mainstream-journalisten als schapen achter elkaar aan hobbelen in een richting die ze niet kennen. Ze zoeken niet naar de werkelijkheid, maar naar bevestiging. Daardoor vormt het conformisme van de massamedia een ernstige bedreiging van de mensheid. Om hun bestaan te rechtvaardigen pretenderen de woordvoerders van de elite 'onafhankelijk' te zijn en ‘objectief,’ maar in de praktijk overschrijden ze zelden tot nooit de grenzen van de officiële consensus. De Amerikaanse geleerden Chomsky en Edward concludeerden na een omvangrijk onderzoek:

In contrast to the standard conception of the media as cantankerous (kritisch. svh), obstinate, and ubiquitous in their search for truth and their independence of authority, we have spelled out and applied a propaganda model that indeed sees the media as serving a ‘societal purpose,’ but not that of enabling the public to assert meaningful control over the political process by providing them with the information needed for the intelligent discharge of political responsibilities. On the contrary, a propaganda model suggests that the ‘societal purpose’ of the media is to inculcate and defend the economic, social, and political agenda of privileged groups that dominate the domestic society and the state. The media serve this purpose in many ways: through selection of topics, distribution of concerns, framing of issues, filtering of information, emphasis and tone, and by keeping debate within the bounds of acceptable premises.

Een ieder die zich niet aan de consensus houdt, wordt al vrij snel gemarginaliseerd. Dissidente visies worden op een indirecte of, zo nodig, directe manier uit de berichtgeving gefilterd. Dat begint al bij de sollicitatie. Na ruim 400 pagina’s concluderen beide wetenschappers in hun boek Manufacturing Consent. The political economy of the Mass Media (1988):

As we have stressed throughout this book, the U.S. media do not function in the manner of the propaganda system of a totalitarian state. Rather, they permit -- indeed, encourage -- spirited debate, criticism, and dissent, as long as these remain faithfully within the system of presuppositions and principles that constitute an elite consensus, a system so powerful as to be internalized largely without awareness. No one instructed the media to focus on Cambodia and ignore East Timor. They gravitated naturally to the Khmer Rouge and discussed them freely -- just as they naturally suppressed information on Indonesian atrocities in East Timor and U.S. responsibility for the aggression and massacres. In the process, the media provided neither facts nor analyses that would have enabled the public to understand the issues or the bases of government policies toward Cambodia and Timor, and they thereby assured that the public could not exert any meaningful influence on the decisions that were made. This is quite typical of the actual ‘societal purpose’ of the media on matters that are of significance for established power; not ‘enabling the public to assert meaningful control over the political process,’ but rather averting any such danger. In these cases, as in numerous others, the public was managed and mobilized from above, by means of the media's highly selective messages and evasions. As noted by media analyst W. Lance Bennett: ‘the public is exposed to powerful persuasive messages from above and is unable to communicate meaningfully through the media in response to the messages... Leaders have usurped enormous amounts of political power and reduced popular control over the political system by using the media to generate support, compliance, and just plain confusion among the public.’

De voormalige hoofdredacteur van Trouw en Vrij Nederland Frits van Exter waarschuwde dan ook dat ‘[l]ezers wantrouwend [horen] te zijn tegenover de media,’ aangezien[d]e aandacht van de media natuurlijk voor een belangrijk deel gestuurd wordt’ door ‘de politieke machten.’ En dit ‘werkt voor een deel reflexmatig. Reflexen zijn het, je bent daar geconditioneerd in.’ Bovendien is de grootste inkomstenbron van de kranten de reclamegelden en wordt de berichtgeving dus tevens gestuurd door de economische elite. Zelfs de tot voor kort bekendste woordvoerder van het establishment, wijlen Henk Hofland, moest bekennen dat de Volkskrant en NRC Handelsblad ‘handelswaar’ zijn, hetgeen ‘[o]nafhankelijkheid’ logischerwijs onmogelijk maakt. Herman en Chomsky:

Given the imperatives of corporate organization and the workings of the various filters, conformity to the needs and interests of privileged sectors is essential to succes. In the media, as in other major institutions, those who do not display the requisite values and perspectives will be regarded as ‘irresponsible,’ ‘ideological,’ or otherwise aberrant, and will tend to fall by the wayside. While there may be a small number of exceptions, the pattern is pervasive, and expected. Those who adapt, perhaps quite honestly, will then be free to express themselves with little managerial control, and they will be able to assert, accurately, that they perceive no pressures to conform. The media are indeed free -- for those who adopt the principles required for ‘societal purpose.’

Daar komt nog een ander problematisch element bij:

The technical structure of the media virtually compels adherence to conventional thoughts; nothing else can be expressed between two commercials, or in seven hundred words, without the appearance of absurdity that is difficult to avoid when one is challenging familiar doctrine with no opportunity to develop facts or argument... The critic must also be prepared to face a defamation apparatus against which there is little recourse, an inhibiting factor that is not insubstantial... The result is a powerful system of induced conformity to the needs of privilege and power. In sum, the mass media of the United States are effective and powerful ideological institutions that carry out a system-supportive propaganda function by reliance on market forces, internalized assumptions, and self-censorship, and without significant overt coercion. This propaganda system has become even more efficient in recent decades with the rise of the national television networks, greater mass-media concentration, right-wing pressures on public radio and television, and the growth in scope and sophistication of public relations and news management.

Over al deze zaken zwijgen mijn mainstream-collega’s. Ondertussen wordt wat ‘nieuws’ is, uiteindelijk bepaald door de politieke en economische machten die, nauwelijks merkbaar. Hoflands ‘politiek-literaire elite’ aansturen. En zo sluit de cirkel zich. Zelfgenoegzaamheid en pedanterie zijn daarbij de meest in het oog vallende kenmerken. Door de vloedgolf aan triviale informatie komt bijna niemand toe aan het nader bestuderen van teksten. Daardoor kon Hofland onweersproken blijven suggereren dat de commerciële pers een hoeksteen is van de ‘democratie.’ Tegelijkertijd constateerde hij dat de 'vrije pers' haar taak verzaakte, te weten ‘het hinderlijk volgen van de gezagsdragers.’ Het was opnieuw één van die ontelbare voorbeelden van de pretenties en interne tegenstrijdigheden van de commerciële journalistiek. Waarom verzaakt de mainstream pers haar taak? Wat zijn de oorzaken? Hofland zweeg erover. Wanneer men zijn humbug tegen het licht hield werd duidelijk dat er slechts sprake was van kapsones. Die moesten de schijn ophouden dat de ‘vrije pers’ onafhankelijk en objectief is. Ook het volgende fragment toont de vaak chaotische redenering van de mainstream pers. Opnieuw H.J. A. Hofland:

Stel je voor dat we acht jaar geleden een WikiLeaks hadden gehad, terwijl met leugens en vergissingen de aanval op Irak werd voorbereid (en onze medeplichtigheid daaraan). Had de wereldgeschiedenis dan een andere wending genomen?

De vraag was absurd voor een journalist en opiniemaker die eerder had gesteld dat alleen door de juiste informatie van de ‘politiek-literaire elite’ en het ‘hinderlijke volgen’ van de autoriteiten het publiek ‘tot een gefundeerd oordeel’ kon komen. De conclusie moest dus zijn dat juist door ‘onze medeplichtigheid’ de ‘wereldgeschiedenis’ geen ‘andere wending’ kon nemen. De voormalige deken van de prestigieuze Berkeley Graduate School of Journalism, Ben Bagdakian, die als journalist van de Washington Post de Pentagon Papers van Daniel Elsberg onthulde, schreef dat de vertekening van de werkelijkheid door de mainstream-media ‘does not merely protect the corporate system. It robs the public of a chance to understand the real world.’ Het is geenszins overdreven te stellen dat Walter Lippmann's 'manufacturing of consent' heeft geleid tot 

a powerful system of induced conformity to the needs of privilege and power. In sum, the mass media of the United States are effective and powerful ideological institutions that carry out a system-supportive propaganda function by reliance on market forces, internalized assumptions, and self-censorship, and without significant overt coercion. This propaganda system has become even more efficient in recent decades with the rise of the national television networks, greater mass-media concentration, right-wing pressures on public radio and television, and the growth in scope and sophistication of public relations and news management.

In Vrij Nederland van woensdag 25 januari 2012 verklaarde opiniemaker Bas Heijne dat ‘[u]it mijn soort column een morele betrokkenheid [moet] spreken die absoluut oprecht is.’ Dus wanneer hij stelt dat de VS ‘een in alle opzichten superieure’ natie is, dan moet de lezer aannemen dat Bas ‘een morele betrokkenheid’ demonstreert ‘die absoluut oprecht is.’   Maar wat betekent dit? Hoe kan Heijne’s ‘morele betrokkenheid’ werkelijk ‘absoluut oprecht’ zijn wanneer Henry Kissinger in 2015 ervoor waarschuwde dat ‘breaking Russia has become an objective’ voor de Amerikaanse elite? Wat stelt die ‘absoluut oprechte morele betrokkenheid’ van Heijne voor, wanneer de westerse suïcidale politiek het gevaar van een nucleair armageddon dichterbij brengt? Wat doet ‘de beste in zijn vak’ anders dan het conformeren aan ‘the needs and interests of privileged sectors’ dat in het huidige systeem ‘essential to succes’ is? In hetzelfde VN-interview vertelt Heijne:

Bij een essay werk je een idee echt uit. Bij columns hoeft dat niet. Een essay is een zoektocht, waarbij je twijfel moet toelaten. Columns zie ik als optreden, als een performance. 

De column als pose, een optreden voor een onzichtbaar ‘publiek’ in ‘een donkere zaal’ en ‘[d]at is een beetje een spagaat: ik wil een gedachtegang uitwerken, terwijl het tegelijkertijd iets stand-up-achtigs heeft. Columnistiek is vaak preken voor eigen parochie.’  Heijne voegde hieraan toe: 

Toen ik opgroeide had je in De Telegraaf columns van Leo Derksen. Van hem werd altijd geroepen: ‘Hij weet het zo goed te zeggen.’ Waarom? Omdat hij precies verwoordde wat de lezers ook al dachten. Dat kleeft columns aan. Ik wil de dingen zo veel mogelijk open houden. Doorvragen bij mezelf. Niet meteen partij kiezen en alles vanuit die ene kant belichten. De basisvraag die door al mijn columns heen klinkt is: ‘Maar ís dat eigenlijk wel zo?’

Moet de lezer nu aannemen dat Bas in zijn betoog dat de VS ‘in alle opzichten superieur’ is, de vraag laat doorklinken ‘[m]aar is dat eigenlijk wel zo?’ Waarom dan toch die stelligheid waarmee hij gemakkelijk aantoonbare nonsens verspreidt? Het klinkt allemaal intellectueel weloverwogen wanneer hij op de vraag ‘Is de vorm even belangrijk als de inhoud?’ antwoordt dat de ‘inhoud minstens zo belangrijk’ is, en dat het ‘pas echt interessant [wordt] als mensen zichzelf onder het mes durven te nemen,’ en ‘het uiteindelijk veel relevanter [is] om te onderzoeken hoe legitiem de emoties’ zijn, kortom dat het ‘pas echt spannend [wordt] als je tegen jezelf in probeert te denken,’ maar denkt Heijne werkelijk tegen zichzelf in, of meende Bas wat hij schreef toen hij hevig geëmotioneerd amper vier dagen na de tragedie van de MH17 zonder enig bewijs verkondigde dat ‘[d]e terreurdaad met het vliegtuig van Malaysia Airlines het moment [is] voor Nederland om eens te stoppen met zijn knuffelhouding tegenover Rusland’? Naar aanleiding van zijn P.C. Hoofdprijs zegt hij tegenover een NRC-interviewster ‘helemaal’ te zijn ‘gestopt’ met het schrijven van romans omdat ‘Fictie voor mij steeds meer als een omweg [voelde].’ Vreemd genoeg stelt Heijne in hetzelfde interview te hopen

dat ik als de beschouwer die ik nu ben toch de blik van de romancier heb behouden. Ik zoek naar de motieven achter de argumenten, die zijn oneindig veel interessanter. Angst, jaloezie, wraakzucht, woede. Achter de argumenten gaat de echte wereld schuil — het terrein van de literatuur.


De performer Bas Heijne‘Uit mijn soort column moet een morele betrokkenheid spreken die absoluut oprecht is.’ 


De ‘powerduider pur sang’ wil van alles wat, een beetje artistiek lijken en toch de stem zijn van de Hollandse elite, ‘[f]ictie’ een omweg beschouwen, maar tegelijkertijd de indruk willen vestigen dat hij als opiniemaker ‘het terrein van de literatuur’ bewandelt. In werkelijkheid speelt hij de rol van de poseur die in zijn eigen aanstellerij is gaan geloven, een ijdeltuit met een afgezakte broek. In reactie op de mening van de interviewster van de ‘kwaliteitskrant’ dat ‘[l]iteratuur er ook minder toe [doet] dan vroeger,’ reageert hij ietsje te gretig met: ‘[d]at heb ik ook gezegd in een essay,’ om te benadrukken dat het voor hem als journalist ‘gaat om de Anklang die literatuur heeft, de positie ervan in de samenleving,’ dus letterlijk om de ‘goedkeuring’ van zijn peergroup en natuurlijk van het grote publiek. Bas Heijne’s houding past precies in de omschrijving die de auteur Milan Kundera van kitsch gaf:

Het woord kitsch verwijst naar de houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van de pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen.

De werkwijze van de Bas past naadloos in de beschrijving die Kundera geeft:

Op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, is de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal.

Misschien wel het toppunt, of beter nog, dieptepunt van Heijne’s kitsch is zijn gekoketteer met het literaire wereldje. Zo vertelt hij:  

Gerrit Komrij – hij zat in een VPRO-forum en ik zat daar in mijn zwart fluwelen jasje, met die krullen, dat was meteen… Puur keurig hoor. Gerrit heeft zich altijd keurig gedragen,

kennelijk in de overtuiging dat de kwaliteitslezer hunkert naar ontboezemingen over zijn seksuele avonturen. Heijne looft niet de grootsheid van de ander, maar reduceert hem tot een anecdote in één van zijn vele trivialiteiten. Over één van de interessantste Nederlandse auteurs uit de babyboom-generatie, Frans Kellendonk weet hij alleen te vertellen: ’Ik heb één nacht met hem geslapen, begin jaren tachtig, wel safe, maar safe avant la lettre.’ Het zal voor Bas — net fris uit de polder in Amsterdam neergestreken — ongetwijfeld een verpletterende belevenis zijn geweest, maar om ruim drie decennia na dato daarvan kond te doen, zonder iets boeiends te vertellen over de diepzinnigheid van Kellendonk is toch wel heel erg beschamend voor iemand die zelf literaire pretenties erop nahoudt. Heijne merkt terloops op: ‘Je wordt een beetje een courtisane,’ en de lezer kan zich daarbij wel iets voorstellen, een schandknaapje die op ‘oude foto’s’ op ‘een cherubijn’ lijkt, of zoals Bas zelf zei: een ‘engeltje, ja,’ een tweederangs engeltje weliswaar, maar toch. Het zijn dit soort banaliteiten die Heijne’s verhaal in kitsch veranderen. En dan krijgt men dit soort gezever:

Heijne: Mensen die klagen dat ze niet gehoord worden, zijn eigenlijk niet bereid om te luisteren. Men wil zenden. 

Interviewster: U zendt ook.

Heijne: ’Ja, dus ik begrijp het wel,’

maar vervolgens zwijgt het oude ‘engeltje’ over een mogelijk wezenlijke verschil tussen hem en de andere ‘[m]ensen die klagen.’ Doordat hij op zijn hoede blijft, en de interviewster niet door zijn pantser weet heen te breken, blijft ook het interview oppervlakkig. 

Interviewster: Vorig jaar heeft u een tijdje geen columns geschreven. Wat was er?

Heijne: Soms is daar die sissende slang die zegt: je kunt het ook niet doen. Die columns, wat blijft ervan over? Alles verdwijnt in het zwarte gat.

De voor de hand liggende vragen zouden zijn geweest: waarom bent u dan weer met het schrijven van columns begonnen? Kon u niet zonder de aandacht? Bent u ‘eigenlijk niet bereid om te luisteren’? Wilt u alleen maar ‘zenden’? Wat drijft een opiniemaker anders dan manifestatiedrang wanneer hij weet dat ‘[a]lles in het zwarte gat [verdwijnt]’? Die vragen waren juist ook zo vanzelfsprekend omdat Heijne zelf poneerde dat ‘[h]et leven niet [draait] om de vraag of de integratie al dan niet gelukt is en of Ard van der Steur al dan niet moet aftreden, het terrein waar ik nu op zit — dat van de meningen en de stellingnames en de analyses.’  Heijne droomt van het scheppen van literatuur, het grootse in het kleine beschrijven, maar weet dat hij daar niet toe in staat is. Daarom zegt hij: 

Het is Zwanenburg en het is Heart of Darkness. De onderliggende gewelddadigheid die juist in de verdoving en de leegheid naar boven kan komen. In Zoetermeer was er een man die een afspraak had met een Poolse webcamgirl. Hij had haar niet verteld dat hij een vrouw en kinderen had. Toen raakte hij zo in paniek dat hij hen heeft vermoord. Hij gaf ze op als vermist, later heeft hij de politie nog helpen zoeken, en dat hele weekend bracht hij met dat meisje door. Het bloed op de muren had hij afgeplakt met tekeningen van zijn kinderen. Ik ben naar het hoger beroep in zijn zaak gegaan, tot mijn verrassing kon je daar gewoon heen. Ik zag een doodgewone man.

Interviewster: De banaliteit van het kwaad.

Heijne: Een mens kan zo gemakkelijk ontsporen. Dat fascineert me enorm.


Wil Heijne iets toevoegen aan al het scherpzinnige dat Hannah Arendt en andere denkers hierover geschreven hebben? Hij suggereert van wel. Maar uit zijn mond klinken de woorden als die van een kleine, huiverende man, gebiologeerd door het feit dat de ‘mens zo gemakkelijk’ in een monster kan veranderen, want tegelijkertijd kwalificeert hij de Verenigde Staten als het ‘in alle opzichten superieure Amerika.’ Het is een paradox, aangezien het illegale ‘shock and awe’ geweld van ‘Amerika’ een in het oog lopend signaal is van het ‘gemakkelijk ontsporen.’ Maar de Amerikaanse oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in Vietnam, Afghanistan, Irak, Libië, Syrië, enzovoorts ziet hij als manifestaties van het ‘superieure Amerika.’ De westerse terreur weerhoudt hem niet lovend te spreken over ‘het naoorlogse verlichtingsdenken.’ Daarom schroomt hij ook niet ‘het op de idealen van de Verlichting gebaseerde wereldbeeld van Obama’ te prijzen, terwijl

[l]ooking back at President Obama’s legacy, the Council on Foreign Relation’s Micah Zenko added up the defense department’s data on airstrikes and made a startling revelation: in 2016 alone, the Obama administration dropped at least 26,171 bombs. This means that every day last year, the US military blasted combatants or civilians overseas with 72 bombs; that’s three bombs every hour, 24 hours a day… US bombs also rained down on people in Afghanistan, Libya, Yemen, Somalia and Pakistan. That’s seven majority-Muslim countries.  

 Ander voorbeeld van Obama’s 'Verlichtingsidealen':

One bombing technique that President Obama championed is drone strikes. As drone-warrior-in-chief, he spread the use of drones outside the declared battlefields of Afghanistan and Iraq, mainly to Pakistan and Yemen. Obama authorized over 10 times more drone strikes than George W. Bush, and automatically painted all males of military age in these regions as combatants, making them fair game for remote controlled killing. 


Feit is ook dat Obama de eerste president was in de Amerikaanse geschiedenis die zijn gehele presidentschap van acht jaar oorlog voerde. En

[w]hat does the administration have to show for eight years of fighting on so many fronts? Terrorism has spread, no wars have been ‘won’ and the Middle East is consumed by more chaos and divisions than when candidate Barack Obama declared his opposition to the invasion of Iraq. 

Zo weet het verlichte lezerspubliek van de NRC dat door Obama's 'banality of evil,' waarbij  ‘untold numbers of foreign lives have been snuffed out,’ gezien moet worden als een 'Verlichtingsideaal' bij uitstek. En dat, terwijl

[w]e have no idea how many civilians have been killed in the massive bombings in Iraq and Syria, where the US military is often pursuing Isis in the middle of urban neighborhoods. We only sporadically hear about civilian killings in Afghanistan, such as the tragic bombing of the Doctors Without Borders hospital in Kunduz that left 42 dead and 37 wounded. 

Pushed to release information about civilian deaths in drone strikes, in July 2016 the US government made the absurd claim it had killed, at most, 116 civilians in Pakistan, Yemen, Somalia and Libya between 2009 and 2015. Journalists and human rights advocates said the numbers were ridiculously low and unverifiable, given that no names, dates, locations or others details were released. The London-based Bureau of Investigative Journalism, which has tracked drone strikes for years, said the true figure was six times higher. 

Given that drones account for only a small portion of the munitions dropped in the past eight years, the numbers of civilians killed by Obama’s bombs could be in the thousands. But we can’t know for sure as the administration, and the mainstream media, has been virtually silent about the civilian toll of the administration’s failed interventions. 

In May 2013, I interrupted President Obama during his foreign policy address at the National Defense University. I had just returned from visiting the families of innocent people killed by US drone attacks in Yemen and Pakistan, including the Rehman children who saw their grandmother blown to bits while in the field picking okra. 

Speaking out on behalf of grieving families whose losses have never been acknowledged by the US government, I asked President Obama to apologize to them. As I was being dragged out, President Obama said: ‘The voice of that woman is worth paying attention to.’
Too bad he never did.

Al zijn gekte werd vandaag, donderdag 18 mei 2017, beloond met de P.C. Hooftprijs en wel omdat volgens de jury, Heijne ‘schrijft als een denker én denkt als een lezer.’ Met andere woorden: zijn meningen wijken niet af van die van de doorsnee ‘lezer,’ die, zo impliceert de jury, eveneens denkt als ‘een denker,’ waarmee nog eens onderstreept wordt dat het establishment nooit sterk is in logisch redeneren. Waarom zou de gevestigde orde via Bas Heijne de modale lezer willen prijzen? Die moet juist worden geïnformeerd en niet worden bevestigd in zijn onwetendheid. Maar dit is Nederland in optima forma, het land waarin, volgens Johan Huizinga, ‘[h]ypocrisie en farizeïsme’ telkens weer ‘individu en gemeenschap’ belagen, en het niet ‘valt te ontkennen, dat de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.’ Het is ook niet verwonderlijk dat Heijne vanwege het gebrek aan ‘Anklang' van de literatuur, de ‘goedkeuring’ zoekt van het omvangrijke media-publiek voor zijn ‘meningen, stellingnames en analyses.’ Het demonstreert andermaal dat Heijne’s zienswijze fundamenteel verschilt van die van een literator. Zo zette de man tegen wie Heijne opkijkt, de auteur Frans Kellendonk, uiteen: 

Voor de schrijver is ethiek iets persoonlijks. De journalist preekt een publieke moraal. Ethiek betekent voor het 'ik': het kwaad in zichzelf onderkennen. Zonder die twijfel zou zijn denken geautomatiseerd en dus niet meer creatief zijn. De eerste impuls tot een verhaal krijgt een schrijver wanneer hij het met zichzelf oneens is. Twijfel en geloof zijn voor hem complementaire tegengestelden.

Daarnaast wees deze, in de ogen van Bas, fysiek ‘heel mooie jongen’ erop dat de ‘publieke opinie geen “ik” [kende],’ en dat voor de journalistiek

[t]wijfel en geloof haar beide wezensvreemd [zijn]. Ze is extravert. Zelfkritiek is in haar ogen ziekelijke zelfkwellerij. Ze doet aan zelfrechtvaardiging. Om haar eigen voortreffelijkheid aan te tonen zoekt ze een tegenstander die ze met modder kan bekogelen. Kritiek is voor haar etikettering, nooit discussie. Een idee is voor haar een dogma of een ketterij. Het staat altijd in het gelid van een partijprogramma, dat weer in het gelid staat van een ideologie. Het draagt een geweer en daarom moet ze het wel partijdig bejegenen. 


Op zijn beurt wierp de auteur Milan Kundera tijdens een lezing in 1983 in het ‘in alle opzichten superieure Amerika,’ de vraag op waar de obsessieve drang van de Amerikaanse elite vandaan kwam om de wereld te willen overheersen: 

Om rijker te zijn? Gelukkiger? Nee. De agressiviteit van het geweld is volmaakt ongeïnteresseerd, ongemotiveerd, ze wil alleen maar haar willen; ze is het zuiver irrationele. Kafka en Hasek confronteren ons... met deze reusachtige paradox: gedurende het tijdperk van de Moderne Tijd vernietigde de cartesiaanse rede één voor één alle uit de middeleeuwen geërfde waarden. Maar op het moment van de totale overwinning van de rede maakt het zuiver irrationele (het geweld dat niet meer wil dan z'n willen) zich meester van het wereldtoneel, omdat er geen enkel aanvaard waardesysteem meer is dat het in de weg zou kunnen staan.

Vanuit dit doorleefde inzicht wordt begrijpelijk waarom de mainstream-journalistiek niets anders te bieden heeft dan propaganda voor het heersende systeem, welk systeem dit ook moge zijn. Daarbij is het, zo verklaarde Kundera,

niet zo belangrijk dat in de verschillende organen van de media de verschillende politieke belangen tot uiting komen. Achter het uiterlijke verschil heerst een en dezelfde geest. Je hoeft de Amerikaanse en Europese opiniebladen maar door te kijken, van rechts zowel als links, van Time tot Der Spiegel: in al die bladen tref je dezelfde kijk op het leven aan, die zich in dezelfde volgorde waarin hun inhoudsopgave is opgebouwd weerspiegelt, in dezelfde rubrieken, dezelfde journalistieke aanpak, dezelfde woordkeus en stijl, in dezelfde artistieke voorkeuren en in dezelfde hiërarchie van wat ze belangrijk en onbeduidend achten. De gemeenschappelijke geestesgesteldheid van de massamedia, die schuilgaat achter hun politieke verscheidenheid is de geest van de tijd.

Aldus plaatst de van origine Tsjechische ‘romancier’ de simplistische kijk op de werkelijkheid van de journalistiek lijnrecht tegenover de complexiteit van de roman, met al haar subtiele gelaagdheden. Die fundamentele kloof tussen literatuur en journalistiek is niet van de laatste tijd. Ook Gustave Flaubert verafschuwde het simplisme en de demagogie van de pers. In 1866 schreef de Franse auteur in een brief aan een bevriende dame: 

U heeft het over de verdorvenheid van de pers; die maakt mij zo doodziek dat kranten me een regelrechte lichamelijke walging bezorgen. Ik lees liever helemaal niets dan die verfoeilijke lappen papier. Maar men doet al het mogelijke om er iets belangrijks van te maken. Men gelooft erin en men is er bang voor. Dat is de wortel van het kwaad. Zolang de eerbied voor het gedrukte woord niet uit de wereld is geholpen, komen wij geen stap verder. Breng het publiek de liefde voor het grote bij en het zal de kleine dingen in de steek laten, of liever gezegd het zal de kleine dingen zichzelf laten uitschakelen. Ik beschouw het als een van de gelukkigste omstandigheden van mijn leven dat ik niet in kranten schrijf. Het doet mijn beurs geen goed, maar mijn geweten vaart er wel bij en dat is het voornaamste.

Vijf jaar later liet hij in een brief aan George Sand weten: 

De hele droom van de democratie bestaat uit het verheffen van de proletariër tot het domheidspeil van de burgerman. Die droom is al gedeeltelijk verwezenlijkt. Hij leest dezelfde kranten en heeft dezelfde hartstochten.

Wat Bas Heijne ook nooit begrepen heeft is de fundamentele kritiek die de kunsten altijd al op het Verlichtingsgeloof heeft gehad. Zo wees Kundera erop dat Flaubert eerder dan wie ook besefte dat ondanks het geloof in de 'Vooruitgang' de dwaasheid niet zou wijken, een feit dat

de grootste ontdekking was van een eeuw die zo trots was op haar wetenschappelijke rede... de dwaasheid vervaagt niet ten overstaan van de wetenschap, de techniek, de vooruitgang of het moderne, integendeel, met de vooruitgang gaat ook zij vooruit! […] de moderne dwaasheid betekent niet de onwetendheid, maar de gedachteloosheid van pasklare ideeën... De flaubertiaanse ontdekking is voor de toekomst van de wereld belangrijker dan de meest schokkende gedachten van Marx of Freud. Want je kunt je de toekomst wel voorstellen zonder de klassenstrijd of zonder de psychoanalyse, maar niet zonder de onweerstaanbare opkomst van pasklare ideeën die, ingevoerd in computers, gepropageerd door de massamedia, het gevaar met zich meebrengen binnenkort een macht te worden die elk oorspronkelijk en individueel denken verplettert en zo de werkelijke essentie van de Europese cultuur van onze tijd verstikt. Zo'n tachtig jaar nadat Flaubert zijn Emma Bovary bedacht had, in de jaren dertig van de vorige eeuw, zal een ander groot romancier, Hermann Broch, spreken over de heroïsche inspanningen van de moderne roman die zich verzet tegen de golf van kitsch, maar er tenslotte door gevloerd zal worden. Het woord kitsch verwijst naar de houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van de pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen. Na meer dan vijftig jaar wordt de kernspreuk van Broch nu alleen nog maar meer waar. Op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, is de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal.

Vanuit dit perspectief is de vraag belangrijk: welke boodschap heeft Bas Heijne voor de wereld? Kort samengevat is de essentie eenvoudigweg dat ‘wij,’ in de wereld van het Kwaad levend, telkens het slachtoffer dreigen te worden van ‘onze’ al dan niet vermeende vijanden. Zijn manicheïsch mens- en wereldbeeld leidde onvermijdelijk tot de mentaliteit van het slachofferisme, het gecultiveerde slachtofferschap als valse identiteit en als politiek wapen. Het was de dichter W.H. Auden die besefte dat het slachtofferschap en de verlossing diep verankerd liggen in de christelijke cultuur van Europa en de VS. Precies een kwarteeuw geleden waarschuwde de juriste en rechtsfilosofe Heikelien Verrijn Stuart voor het gegeven dat: 

Slachtofferisten via erkenning of genoegdoening uit [zijn] op macht. Een macht die zij menen te hebben verdiend door een onschuld, die is geconstrueerd door hun slachtofferschap. 

Zij keerde zich tegen met name 'het excuus dat het slachtofferschap bood om zich niet verantwoordelijk te hoeven voelen.' Een paar jaar nadien wees de Duitse filosoof Peter Sloterdijk erop dat: 

Verantwoordelijkheid steeds lager [wordt] ingeschat, terwijl het slachtofferschap steeds hoger wordt gewaardeerd. Het is een ontwikkeling die buitengewoon gevaarlijk is voor onze samenleving. Deze slachtofferistische manier van denken is de belangrijkste vorm van ressentiment geworden… Het slachtofferisme, het verleidelijke gevoel slachtoffer te zijn, kan men overal om ons heen waarnemen, en is een extreem morele kracht geworden. 

De in asiel levende joods-Russische dichter, wijlen Joseph Brodsky, adviseerde vlak voor zijn dood in zijn laatste essaybundel On Grief and Reason (1987)

Probeer ten koste van alles te vermijden dat je jezelf de status van slachtoffer toestaat… probeer te onthouden dat menselijke waardigheid een absoluut begrip is… Bedenk tenminste, als dat andere je te hoogdravend in de oren klinkt, dat je door jezelf als slachtoffer te beschouwen alleen maar het vacuüm vergroot dat door gebrek aan persoonlijke verantwoordelijkheid ontstaat en dat demonen en demagogen zo graag opvullen.

Het fundamentele probleem is dat de slachtofferist er voetstoots van uitgaat dat hij (of zij) nooit zelf handelt, dus per definitie meent altijd onschuldig te zijn. Juist naar die onschuld is het slachtoffer op zoek. Het gevoel onschuldig te zijn vormt de kern van zijn identiteit. Vandaar dat hij niet anders kan dan zich fanatiek vastklampen aan zijn gecultiveerde slachtofferrol. Schuldig is altijd de ander. Hij kent geen relativering, geen nuance, geen scepsis, geen ironie, geen satire. Hij kent alleen zijn eigen alles overstemmende weeklacht. Als een wereldvreemd kind weigert de slachtofferist de onvermijdelijke schaduwkant van het moderne bestaan te accepteren: de schuld, de vervreemding, het isolement, de eenzaamheid, de anonimiteit, de melancholie en de talloze andere manifestaties die onlosmakelijk daaraan verbonden zijn, met de angst voor de misdaad als fixatiepunt. In het geval van Heijne is deze pathologische angst toegespitst op ‘het terrorisme,’  dat wil zeggen: de terreur van de Ander, niet de terreur van onze eigen ‘beschaving,’ want ‘wij’ vertegenwoordigen immers het Goede, dat kan per definitie niet het Kwaad zijn, zo luidt de logica van een simplist. Bas is te vol van zichzelf en bezit te weinig verbeeldingskracht om een innerlijk proces op gang te brengen waarover de ‘romancier’ Albert Camus schreef: 

De eerste stap van een geest die vervuld is van vervreemding is het besef dat hij dat gevoel van vervreemding deelt met alle mensen en dat de mensheid als geheel lijdt onder deze distantie ten opzichte van zichzelf en de wereld,' hetgeen bij een betrokken individu leidt tot een 'solidariteit van de ketenen' die ieder mens aan de ander bindt.  

Die ‘solidariteit’ bezit Heijne niet, hoe vurig hij er als opiniemaker naar verlangt om, zoals hij tijdens het NRC-interview verklaarde, ‘als beschouwer toch de blik van romancier' te hebben 'behouden.’  Die hoop is tevergeefs, aangezien de geest van een ‘romancier’ wezenlijk anders is dan die van een opiniemaker van de mainstream-pers. De opiniemaker dient te behagen, de ‘romancier’ is op zoek naar een werkelijkheid. En dus viel Heijne pas volledig van zijn Verlichtingsgeloof door de aanslag van twee moslim-fundamentalisten op Charlie Hebdo in 2015, en niet nadat de witte christelijke cultuur Vietnam met napalm verwoestte, of met 'shock and awe' Irak binnentrok, want nogmaals ‘we are the good guys.’ We maken heus wel eens fouten, absoluut, maar onze motieven zijn altijd goed. Of zoals de Amerikaanse geleerde Noam Chomsky het formuleerde: 

In discussion of international relations, the fundamental principle is that ‘we are good’ — ‘we’ being the government, on the totalitarian principle that state and people are one. ‘We’ are benevolent, seeking peace and justice, though there may be errors in practice. ‘We’ are foiled by villains who can’t rise to our exalted level. 

Ook hierin verschilt de journalist Bas Heijne wezenlijk van de ‘romancier,’ hij is niet bij machte de realiteit van de geschiedenis vast te leggen. En dat is een essentieel probleem. Omdat het bewustzijn van de mens nu eenmaal beperkt is, is deze niet in staat ‘to find a real historical West under the mythic West,’ en beseft hij niet dat de geschiedenis van de ‘mythic West’ niets anders is dan ‘a construction of images and stereotypes’ die bewust en onbewust zijn gecreëerd en gekoesterd, en zo dominant zijn geworden in de ‘popular culture,’ zoals Robert Hughes in zijn boek Culture of Complaint. The Fraying of America (1993) opmerkte. Het zijn alleen de kunstenaars, en niet het establishment en zijn opiniemakers, die ‘ons’ de werkelijkheid achter de façade kunnen laten zien. In tegenstelling tot de politiek en de mainstream-media bieden de kunsten ook geen ‘oplossing’ voor de condition humaine, want die bestaat domweg niet. Het geloof in De Vooruitgang als oplossing is even dwaas als het geloof in de onbevlekte ontvangenis. Vandaar ook dat opiniemakers als Heijne een groot gevaar vormen. In zijn essay The Curtain (2007) stelt Kundera zichzelf en ons de vraag: ‘And If the Tragic Has Deserted Us?’ In een poging dit te beantwoorden zet Kundera uiteen: 

Freeing the great human conflicts from naive interpretation as a struggle between good and evil, understanding them in the light of tragedy, was an enormous feat of mind; it brought forward the unavoidable relativism of human truths; it made clear the need to do justice to the enemy. But moral Manichaeanism has an indestructible vitality... 

Hitler not only brought unspeakable horror upon Europe but also stripped it of its sense of the tragic. Like the struggle against Nazism, all of contemporary political history would thenceforth be seen and experienced as a struggle between good and evil... 

Is this a regression? A relapse into the pre-tragical stage of humankind? But if so, precisely who has regressed? Is it History itself, usurped by criminals? Or is it our mode of understanding History? Often I think: tragedy has deserted us; and that may be the true punishment.

Het is de 'straf' voor het geloof in de verlossing, die het Vooruitgangsgeloof beloofde. Dit geloof is evenwel, net als het christendom, er niet in geslaagd de primitieve reflex te matigen om overal een vijand te bespeuren, die het Kwaad vertegenwoordigt en met wortel en tak dient te worden uitgeroeid. Frans Kellendonk had gelijk toen hij constateerde dat de 'journalistieke media allemaal verpolitiekt [zijn].’ Hun ‘ideologie’ is die van ‘het uitgeschakelde denken en de volautomatische moraal.'  Goed en Kwaad zijn zodoende bij voorbaat onwrikbaar vastgelegd. Goed is Het Ik, slecht is De Ander, per definitie, en wel omdat, opnieuw Kundera, ’de mens zich een wereld [wenst] waarin het goed en het kwaad duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, want in hem huist het ingeschapen en ontembare verlangen te oordelen alvorens te begrijpen.’ En wanneer de westerse opiniemakers van de mainstream-pers zich als één man tegen president Trump keren, vergeet dan niet wat de gerenommeerde oud-correspondent van The New York Times, Chris Hedges, midden mei 2017 schreef:

Forget the firing of James Comey. Forget the paralysis in Congress. Forget the idiocy of a press that covers our descent into tyranny as if it were a sports contest between corporate Republicans and corporate Democrats or a reality show starring our maniacal president and the idiots that surround him. Forget the noise. The crisis we face is not embodied in the public images of the politicians that run our dysfunctional government. The crisis we face is the result of a four-decade-long, slow-motion corporate coup that has rendered the citizen impotent, left us without any authentic democratic institutions and allowed corporate and military power to become omnipotent. This crisis has spawned a corrupt electoral system of legalized bribery and empowered those public figures that master the arts of entertainment and artifice. And if we do not overthrow the neoliberal, corporate forces that have destroyed our democracy we will continue to vomit up more monstrosities as dangerous as Donald Trump. Trump is the symptom, not the disease.

Our descent into despotism began with the pardoning of Richard Nixon, all of whose impeachable crimes are now legal, and the extrajudicial assault, including targeted assassinations and imprisonment, carried out on dissidents and radicals, especially black radicals. It began with the creation of corporate-funded foundations and organizations that took control of the press, the courts, the universities, scientific research and the two major political parties. It began with empowering militarized police to kill unarmed citizens and the spread of our horrendous system of mass incarceration and the death penalty. It began with the stripping away of our most basic constitutional rights — privacy, due process, habeas corpus, fair elections and dissent. It began when big money was employed by political operatives such as Roger Stone, a close Trump adviser, to create negative political advertisements and false narratives to deceive the public, turning political debate into burlesque. On all these fronts we have lost. We are trapped like rats in a cage. A narcissist and imbecile may be turning the electric shocks on and off, but the problem is the corporate state, and unless we dismantle that, we are doomed.

Maar dit, zult u nooit in Heijne’s krant lezen, noch in enige andere publicatie van de Nederlandse polderpers, want op ware informatie rust een taboe. Zoals bekend is een taboe datgene waarover, volgens de sociale conventie, niet gesproken mag worden. En zo moddert de mens verder.


1 opmerking:

Willem zei

Het was in deze collumn uit 2015 van Bas Heijne dat het me duidelijk werd dat de lezer werd toegesproken door een oneerlijk persoon.

https://www.nrc.nl/nieuws/2015/05/09/haat-2-a586997

Want iemand die in een en dezelfde column doet alsof hij de verlichting in hoog vaandel draagt (i.e. sapere aude), maar tegelijkertijd stelt dat men niet te diep moet nadenken over de motieven van de Kouachi broers (daders Charlie Hebdo), komt mij niet over als een oprecht iemand.

Maar dezelfde column prikkelde wel om eens iets te lezen van die mensen die vanuit hun 'gerieflijke Amerikaanse universiteiten de hypocrisie van het westen aan de kaak stellen dat uit naam van de Verlichting overal ter wereld dood en verderf zaait'. En zo kwam ik al snel uit bij Chomsky en Websites als deze, wat mijn wereldbeeld wel wat ten goede heeft veranderd sinds die tijd.