zondag 18 januari 2015

Raymond van den Boogaard van de NRC

Het interessante aan de mainstream-journalist Raymond van den Boogaard is zijn gebrek aan gêne, zijn schaamteloosheid. In de NRC van 15 augustus 2008 schreef hij het volgende:

Het eerste seizoen van de tv-serie Mad Men is in Nederland alleen op dvd te zien. Hoe in de New Yorkse reclamewereld van 1960 het imago de werkelijkheid vervangt. Maar wat een kijker uit zijn slaap houdt, is iets iets anders.

In een flits ziet soldaat Dick Whitman zijn kans. Naast hem ligt de dode luitenant Don Draper, onherkenbaar verminkt door een granaat, die zijn diensttijd in de Koreaanse oorlog er bijna op heeft. Niemand die het ziet, want door organisatorische wanorde in het Amerikaanse leger zijn er maar twee man op deze post. Dit is de kans voor Whitman, te vondeling gelegde hoerenzoon, geadopteerd door een arm boerenechtpaar in de Midwest voor wie hij zich schaamt, om een nieuw leven te beginnen. Hij vist Drapers metalen identiteitsplaatje uit de bloederige massa, en zijn militaire paspoort. Voortaan gaat Whitman als Draper door het leven.

Het is maar een korte flashback in de een na laatste aflevering van het eerste seizoen van Mad Men, de Amerikaanse serie die vorige maand zestien nominaties voor een Emmy Award scoorde. Maar ik zat als aan de sofa genageld.

De nieuwe Don Draper is zelf slechts lichtgewond. Hij krijgt een ‘Purple Heart’, insigne voor heldendaden, en wordt uit actieve dienst ontslagen. Het leger vraagt hem het lijk van zijn kameraad per trein bij diens familie in de VS af te leveren. Draper laat het aan zijn adjudant over om op het perron de kist af te leveren bij Whitmans pleegouders. Draper gluurt vanuit een coupé voor het laatst naar zijn oude leven: pleegouders in zwart naast de kist van hun aangenomen zoon.

Dan zet de trein zich gelukkig in beweging. Er is een aantrekkelijke vrouw, ontroerd door het beeld van de gewonde officier die zijn gesneuvelde kameraad wegbrengt, die de held een borrel in de restauratie aanbiedt. Het nieuwe leven kan beginnen. 


Mad men speelt, afgezien van de flashbacks, in 1960, zo’n zes jaar na de transformatie van Whitman tot Draper, op een reclamebureau aan Madison Avenue in Manhattan. Vanaf aflevering één wordt de kijker duidelijk dat er iets vreemds is met de sympathieke Draper, creatief hart van de firma. Als geen ander heeft hij zichzelf voortdurend in de hand, observeert zijn omgeving en is in attitude verheven boven de omgeving van onderling naijverige en in secretaressebillen knijpende copywriters. Wel rookt hij net als iedereen in elke omstandigheid – op kantoor, in het echtelijk bed, overal. Op het werk gaat overal ‘s ochtends al de bourbonfles open.

Maar Draper is bijvoorbeeld de enige die doorziet dat er in de lelijkste secretaresse een begaafd copywriter schuilt – vrouwelijke werknemers van het reclamebureau zijn verder alleen óf maîtresse van de baas, of gestaag ouder wordende secretaresses die vergeefs blijven hopen dat uit de vrijpartij na het personeelsfeest ooit nog een serieuze relatie zal voortkomen.

Ondanks zijn prachtige carrière is Drapers leven in ontbinding, in meer intieme zin. Zijn lichaamstaal drukt permanent crisis uit, een psychische druk waarvan hij de aard niet kent, ondermijnt hem. Hij verliest het contact met zijn beeldschone, blonde echtgenote, met twee schattige kindertjes weggezet in het steriele bestaan van de suburb, veroordeeld tot perfect moederschap, te veel wijn, gesprekken met andere doodongelukkige huisvrouwen en masturberen tegen de trillende wasmachine.

Vergeefs probeert Draper door maîtresses het ongeluk van zich weg te houden. Eerst met een vrouw uit de New Yorkse bohème, die in de ban raakt van drop out-filosofieën waarin we de voorboden van 1968 herkennen. Dat is voor Draper geen oplossing: wie zichzelf opnieuw heeft uitgevonden, en daardoor van dubbeltje kwartje is geworden, heeft geen behoefte aan een historische omwenteling die zich richt tegen het establishment waartoe hij net is toegetreden.
Vervolgens probeert Draper het met de Joodse eigenaresse van een warenhuis. Op een moment waarop het ongedefinieerde ongeluk hem te machtig wordt, stelt hij haar voor samen af te reizen naar Latijns-Amerika om daar een nieuw leven te beginnen – een tweede leven in de tweede macht. Ze trapt er niet in en zegt, naar de kijker weet terecht, dat ze iemand voor zich heeft die ze niet kent. Draper vertelt haar wel over zijn afkomst als hoerenzoon, maar laat ook tegenover haar het geheim van de persoonsverwisseling intact.

Waarom heeft Mad Men – eerder dit jaar te zien op BBC 4 – mij zoveel nachten van mijn slaap beroofd? In één magistrale stap je verleden, de beperkingen van je afkomst en opvoeding, eigen feilen en waar je je nog meer voor schaamt van je afzetten – wat een aantrekkingskracht gaat er van die gedachte op mij uit!

De vraag die Raymond van den Boogaard zichzelf stelt, en die hij belangrijk genoeg vindt om aan zijn publiek voor te leggen, is al op talloze manieren bevredigend beantwoord door de grootste psychologen, sociologen en filosofen van de twintigste eeuw. Ter verduidelijking: het ware probleem is niet de 'schaamte,' zoals de NRC-journalist meent, maar het weigeren de verantwoordelijkheid voor het eigen bestaan te accepteren. Wat hem van zijn 'slaap beroofd' is in werkelijkheid het gevoel ontheemd te zijn in een betekenisloos universum. De enorme 'aantrekkingskracht' om een ander te zijn dan je bent, voedt Raymond's drang om zichzelf opnieuw uit te vinden, om een nieuwe geschiedenis en persoonlijkheid te verzinnen. Hij was er als 57-jarige tot dan toe niet in geslaagd zichzelf te accepteren. Men dient een bepaalde schaamteloosheid te bezitten om dit publiekelijk mee te delen. Een schaamteloosheid, kenmerkend voor het modernisme en post-modernisme,  en die voortkomt uit een gecultiveerde slachtofferschap dat vandaag de dag in het Westen is uitgegroeid tot een uiterst gevaarlijk politiek fenomeen. Bevrijd van religieuze, maatschappelijke en politieke banden, slaagt de massamens er toch niet in zich vrij te voelen. Hij wil niet zijn wie hij is. Hij wil een ander zijn. Hij kan niet anders, aangezien hij zich slachtoffer voelt van het bestaande. Hij ziet in De Ander een bedreiging van zijn eigen bestaan. De Ander wordt verweten de oorzaak te zijn van het lijden. 

Wie is De Ander? Allereerst degene die het meest afwijkt, degene die altijd al gezien werd als een vijfde colonne, als er niet bij horend, als een potentieel gevaar. Maar zoals elke psychische stoornis door haar te voeden juist problematischer wordt, geldt ook in dit geval dat zij blijft doorwoekeren. Het gecultiveerde en daarmee onverzadigbare slachtofferschap leidt ertoe dat de patiënt ook zijn eigen bestaan begint te haten. De Ander wordt als het ware hijzelf, en aldus 'beroofd' de 'aantrekkingkracht' om van persoonlijkheid te kunnen veranderen hem van zijn 'slaap.' De slachtofferist kan van alles en nog wat, maar één ding absoluut niet, te weten: het accepteren van zijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Het gecultiveerde slachtofferschap is het enige concrete dat hem overeind houdt, het is de kruk waarmee hij zich door het leven baant. Zonder het slachtofferschap zou hij niet kunnen bestaan, hij zou sterven van angst. Hij klampt zich eraan vast als een drenkeling aan een vlot. Ik ben een slachtoffer en dus besta ik. En daarom vertelt hij zijn omgeving: 

In één magistrale stap je verleden, de beperkingen van je afkomst en opvoeding, eigen feilen en waar je je nog meer voor schaamt van je afzetten – wat een aantrekkingskracht gaat er van die gedachte op mij uit!

Met uitroepteken om de urgentie van zijn wanhopig verlangen nog eens te benadrukken, in de veronderstellimng dat zijn lezers net als hij een schamel lot delen. En niet zonder reden, in de virtuele onwerkelijkheid is de persoonlijkheid van de massamens illusoir, opgebouwd uit politieke slogans en reclameleuzen, dagelijks verspreid door de commerciële massamedia waarvoor Van den Boogaard werkzaam is. In het voorwoord van zijn boek Fear of Freedom (1941) schreef de wereldberoemde socioloog-psycholoog Erich Fromm met betrekking tot de dynamiek van sociale processen dat

we must understand the dynamics of the psychological processes operating within the individual, just as to understand the individual we must see him in the context of the culture which moulds him. It is the thesis of this book that modern man, freed from the bonds of pre-individualistic society, which simultaneously gave him security and limited him, has not gained freedom in the positive sense of the realization of his individual self; that is, the expression of his intellectual, emotional and sensuous potentialities. 

Freedom, though it has brought him independence and rationality, has made him isolated and, thereby, anxious and powerless. This isolation is unbearable and the alternatives he is confronted with are either to escape from the burden of this freedom into new dependencies and submission, or to advance to the full realization of positive freedom which is based upon the uniqueness and individuality of man. Although this book is a diagnosis rather than a prognosis -- an analysis rather than a solution — its results have a bearing on our course of action. For, the understanding of the reasons for the totalitarian flight from freedom is a premise for any action which aims at the victory over the totalitarian forces.

De ondraaglijke vervreemding leidt, zoals we nu wederom zien, tot een nieuwe vorm van totalitarisme. Niet in staat zichzelf te aanvaarden, zoekt de massamens naar een andere valse identiteit om de verpletterende druk van de vrijheid te ontsnappen. 'In één magistrale stap' de onvermijdelijke 'beperkingen' van de werkelijkheid van 'je afzetten – wat een aantrekkingskracht gaat er van die gedachte op mij uit!' Escapisme als overlevingsstrategie, ziedaar 'the totalitarian flight from freedom.' De ontsnapping uit de 'vrijheid,' om aan de persoonlijke verantwoordelijkheid te ontkomen. Fromm:

In the long and virtually continuous battle for freedom, however, classes that were fighting against oppression at one stage sided with the enemies of freedom when victory was won and new privileges were to be defended. Despite many reverses, freedom has won battles. Many died in those battles in the conviction that to die in the struggle against oppression was better than to live without freedom. Such a death was the utmost assertion of their individuality. History seemed to be proving that it was possible for man to govern himself, to make decisions for himself and to think and feel as he saw fit. The full expression of man's potentialities seemed to be the goal towards which social development was rapidly approaching. The principles of economic liberalism, political democracy, religious autonomy, and individualism in personal life, gave expression to the longing for freedom, and at the same time seemed to bring mankind nearer to its realization. One tie after another was severed. Man had overthrown the domination of nature and made himself her master; he had overthrown the domination of the Church and the domination of the absolutist state. The abolition of external domination seemed to be not only a necessary but also a sufficient condition to attain the cherished goal: freedom of the individual.

The World War was regarded by many as the final struggle and its conclusion the ultimate victory for freedom. Existing democracies appeared strengthened, and new ones replaced old monarchies. But only a few years elapsed before new systems emerged which denied everything that men believed they had won in centuries of struggle. For the essence of these new systems, which effectively took command of man's entire social and personal life, was the submission of all but a handful of men to an authority over which they had no control.

At first many found comfort in the thought that the victory of the authoritarian system was due to the madness of a few individuals and that their madness would lead to their downfall in due time. Others smugly believed that the Italian people, or the Germans, were lacking in a sufficiently long period of training in democracy, and that therefore one could wait complacently until they had reached the political maturity of the Western democracies. Another common illusion, perhaps the most dangerous of all, was that men like Hitler had gained power over the vast apparatus of the state through nothing but cunning and trickery, that they and their satellites ruled merely by sheer force; that the whole population was only the will-less object of betrayal and terror. In the years that have elapsed since, the fallacy of these arguments has become apparent. 

We have been compelled to recognize that millions in Germany were as eager to surrender their freedom as their fathers were to fight for it; that instead of wanting freedom, they sought for ways of escape from it; that other millions were indifferent and did not believe the defense of freedom to be worth fighting and dying for. We also recognize that the crisis of democracy is not a peculiarly Italian or German problem, but one confronting every modern state. Nor does it matter which symbols the enemies of human freedom choose: freedom is not less endangered if attacked in the name of anti-Fascism or in that of outright Fascism. This truth has been so forcefully formulated by John Dewey (beroemde Amerikaans filosoof, psycholoog. svh) that I express the thought in his words: 'The serious threat to our democracy,' he says, 'is not the existence of foreign totalitarian states. It is the existence within our own personal attitudes and within our own institutions of conditions which have given a victory to external authority, discipline, uniformity and dependence upon The Leader in foreign countries. The battlefield is also accordingly here -- within ourselves and our institutions.'

Typerend is dat Raymond van de Boogaard, spreekbuis van de gevestigde orde, ervan droomt om met 'één magistrale stap' zijn 'verleden' te vernietigen, door als kameleon van kleur te verschieten, door als consument van imago te verwisselen, door het aannemen van een andere identiteit, net als in de Amerikaanse televisieserie Mad Men hoofdrolspeler Dick Whitman door toeval de identiteit van Don Draper kon aannemen. Dankzij die nieuwe, valse identiteit kon hij aan zichzelf ontsnappen, én daarmee aan de eigen verantwoordelijkheid voor zijn handelen. 

Waar komt de fascinatie voor dit fantasme in ‘s hemelsnaam vandaan? Zoals bij veel mensen is het leven tijdens mijn volwassenheid behoorlijk veranderd: andere vrouw, andere stad, ander huis, andere baan, andere vrienden, andere muziek, boeken, belangstellingen – een chaotisch veranderingsproces waarin geen structuur valt te ontdekken.

Maar door een theatrale daad een ander worden? Ben ik ongemerkt zo ongelukkig met mijn leven tot dusver dat ik mij er door een televisieserie van laat overtuigen dat zo’n radicale stap de enige eervolle oplossing is, en mij woelend in bed lig te verwijten dat ik een slappeling ben om maar door te modderen?

Het antwoord kan niet anders dan bevestigend zijn. Maar omdat Raymond onmogelijk de eigen verantwoordelijkheid kan accepteren, blijft hij een vluchtweg zoeken. Van den Boogaard:

Het antwoord op die vraag (of hij een slappeling is. svh) schoot me te binnen toen ik deze zomer op dvd The pervert’s guide to cinema zag, de vermakelijke inleiding van de Sloveense filosoof en psychoanalyticus Slavoj Zizek op filmkijken. Zizek vindt, in navolging van de Franse denker Jacques Lacan, dat de voornaamste werkelijkheid voor de mens zijn gevoelsleven is – niet het praktische leven in de werkelijke wereld. Grof gezegd verzet Zizek zich tegen de freudiaanse opvatting dat psychische conflicten voortkomen uit de botsing tussen de dictaten van het onderbewuste driftleven en de noodzaak voor het individu om die driften te onderdrukken, omwille van zijn maatschappelijk functioneren.

Het gevoelsleven zelf is de echte werkelijkheid – deze chaotische, heftige wereld van affecties, angsten, associaties, tegenspraken, verlangens en nachtmerries. Voelen moet je leren, een begrippenapparaat en thema’s ontwikkelen aan de hand waarvan je weet te onderscheiden, en eventueel te benoemen, in een levenslange carrousel. Voor de moderne mens, zegt Zizek, is film het instructiemedium bij uitstek – niet voor het dagelijkse leven dus, maar voor de echte werkelijkheid in je hoofd.

Toen wist ik waar Mad Men mij aan deed denken: aan de film die als geen andere mijn gedachten heeft gevormd, die insloeg als een bom toen ik hem op mijn negentiende zag, en als geen andere structuur heeft gegeven aan mijn werkelijkheid: Il Conformista van Bernardo Bertolucci.

Het fascinerende is de gelijkenis tussen Raymond van den Boogaard en de conformist Marcello Clerici, de protagonist van Alberto Moravia's roman Il Conformista, waarop de filmscript is gebaseerd. De Italiaanse auteur beschreef in 1951 zijn hoofdpersoon als een man die 'tot elke prijs' streefde 

naar normaliteit; een wil tot aanpassing aan een algemeen aanvaarde norm, een verlangen om gelijk te zijn aan alle anderen, omdat anders-zijn hetzelfde was als schuldig zijn. 

Dat vurige verlangen veroorzaakte 'een zucht tot behagen die aan slaafsheid of aan koketterie grensde,' en resulteerde in zijn geval tot collaboratie met het fascisme, destijds de  modieuze doctrine waarin de conformist weliswaar niet gelooft maar die hem door middel van een valse identiteit wel de schijn van normaliteit verleent. Meer over de  conformist sans gêne Raymond van den Boogaard de volgende keer. 


1 opmerking:

Feng zei

En opnieuw, uit lafheid, met z'n allen achter het nieuwe fascisme aan de nieuwe oorlog in, maar deze keer de laatste that's for sure;

lees: Chris Martenson's: "US/West ALREADY on the War with Russia" on The 4th Media, hier: http://tinyurl.com/jvq6l6p

Dank je Stan voor de moeite die je je getroost om tegen beter weten in het getij te keren.

Feng

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...