dinsdag 14 januari 2014

De Mainstream Pers 117



The moral, emotional, and spiritual chaos unleashed by money is at the center of The Great Gatsby.

Ross Posnock. ‘A New World, Material Without Being Real’: Fitzgerald’s Critique of Capitalism in The Great Gatsby. 1984

Niet alleen de nieuwe rijken werden in de jaren twintig van de vorige eeuw geïnfecteerd door de ‘de morele, emotionele en spirituele chaos’ van de zich snel ontwikkelende westerse consumptiecultuur, die noodzakelijk was voor de overleving van het moderne kapitalisme, zelfs fundamentalistische christenen verloren hun eeuwenoude zekerheden. In De eeuw van mijn vader uit 1999 schreef Geert Mak dat een jaar voordat The Great Gatsby in 1925 verscheen de ‘eerste gereformeerde oorlog’ uitbrak, onderdeel van een reeks religieuze ‘oorlogen die tot op het bot werden uitgevochten en die een verwoestend spoor trokken door alle mogelijke menselijke relaties.’  Net als in de liefde dwingt de oorlog het individu om een keuze te maken, om zijn ware karakter te tonen, niet langer is hij in staat consequentieloos te leven. In dergelijke omstandigheden is de wereld zwart-wit, de mens wordt dan met zichzelf geconfronteerd en met de diepste overtuigingen die hij bezit. Elke keuze is op dat moment definitief, kan later niet meer worden goed gemaakt, en laat daarom voor altijd haar sporen achter. Het is belangrijk deze context te onthouden wanneer Mak over ‘de eerste gereformeerde oorlog’ schrijft. Die ging om de vraag: ‘Heeft de slang gesproken of niet,’ met andere woorden: of men God’s woord, zoals opgeschreven in de bijbel, letterlijk of figuurlijk moet nemen, een zaak die aanhangig was gemaakt door de destijds bekende Amsterdamse predikant J.G. Geelkerken. Mak’s vader, dominee Catrinus Mak, had in reactie daarop het volgende geschreven in een ‘pastorale rubriek’:

Als nu eens het paradijsverhaal in zulk een vorm gegeven is, dat het niet nodig is alles letterlijk te verstaan, ben je dan alles kwijt?

Zijn echtgenote antwoordt hierop: ‘Nee, absoluut niet,’ waarop hij de vraag stelt: ‘Waarom niet?’ Zij: ‘Ja, dat voel ik zoo, intuïtief.’ Geert Mak:

De bijbel was geplaatst in het strakke denkraam van de catechismus en de belijdenisgeschriften, waardoor de intellectuele manoeuvreerruimte minimaal was. Daarom ging het eigenlijk in deze kwestie. Geelkerken was in zijn opvattingen geen revolutionair. 


Ik denk dat hier al de vertekening begint die Geert Mak geeft, want in een gesloten mens- en wereldbeeld als het fundamentalistische christendom, is zelfs een minieme afwijking een revolutionaire daad. Een gesloten beeld van de werkelijkheid staat en valt bij het feit dat het hermetisch gesloten blijft, er is geen ruimte voor twijfel. Geloof en twijfel staan in een gesloten wereldbeeld diametraal tegenover elkaar. Met de twijfel neemt het geloof onvermijdelijk af. In The Greeks And The Irrational citeert de fameuze Britse classicus E.R. Dodds de elfde eeuwse Perzische wijsgeer Al Ghazali:


There is no hope in returning to a traditional faith after it has once been abandoned, since the essential condition in the holder of a traditional faith is that he should not know he is a traditionalist.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het voormalige protestants-christelijke dagblad Trouw in 2006 berichtte dat 

Onder theologen het geen nieuws [is] dat God niet bestaat. Zij zijn het er wel ongeveer over eens dat ’bestaan’ op God niet van toepassing is. God bestaat niet zoals een stoel bestaat. Het wordt er meestal niet bij gezegd, maar dat is feitelijk een atheïstisch standpunt. 

Een atheïst ontkent het bestaan van een ’theïstische God’: een almachtig, alwetend, alomtegenwoordig persoonachtig Wezen. Voor hem is daarmee de kous af. Voor een gelovige begint het dan pas: God bestaat niet. En dan? Is er dan nog iets te geloven? Kun je geloven in een God die niet bestaat?
Begint men uiteindelijk te twijfelen aan God’s woord dan bestaat op den duur God’s woord niet meer, zoals nu ook blijkt. De ontwikkelde elite onder de bijbelvaste gereformeerden zullen dit destijds onmiddellijk beseft hebben. Het geloof is namelijk voor hun achterban, de ‘kleine luyden,’ niets meer en niets minder dan een… geloof. En dus beslisten in ‘maart 1926 de dominees, vergaderend in Assen, dat de slang een zintuiglijke waarneming was geweest. Geelkerken werd geschorst,’ en toen hij ‘de zondag daarop [toch] preekte,’ werd hij ‘vier dagen later’ door de kerk afgezet wegens ‘afdwaling’ en ‘openbare scheurmaking,’ aldus Geert Mak, die opmerkte dat 

Nu de burgeroorlog pas goed [begon]. Als ik de bladzijden omsla van Woord en Geest vlamt het me tegemoet. Alles is vervat in keurige taal, men spreekt over belijdenis en ‘Schriftbeschouwing,’ maar daaronder voel je het werkelijke leven koken, een onderwereld van machtsbelustheid, haat, verraad, kippendrift, gelijkhebberij en razende woede. Nee, het was geen mooi gezicht, vechtende gereformeerden… 

Woord en Geest was, het moge duidelijk zijn, hét blad van de Geelkerken-aanhangers. Mijn vaders rubriek was dan ook een impliciete keuze voor het Geelkerken-kamp, temeer omdat hij met zijn stukjes begon vlak nadat Geelkerken uit de Gereformeerde Kerk werd gezet. 

Desondanks stapte Catrinus Mak ineens, zonder zijn medestanders eerst te verwittigen, naar het andere kamp over, naar degenen die God’s woord letterlijk namen. Geert Mak schreef over ‘een breuk’ tussen zijn vader en ‘zijn twee vrienden,’ die het gevolg zou zijn van ‘nieuwe argumenten voor de oude bijbelbeschouwing’ die ‘een oude vriend’ van hem had gegeven. ‘Ook heeft grootmoeder Mak vermoedelijk een rol gespeeld: ze heeft hem in elk geval stevig onder handen genomen, en mijn vader was in zijn hart een brave jongen.’ Hier is weer sprake van het typisch Makkiaans verbloemen van de tragische werkelijkheid, het rechtvaardigen van wat moeilijk te rechtvaardigen is. Volgens het woordenboek betekent ‘braaf’ in dit verband: wie zich goed gedraagt, wie doet wat ik zeg.’ Op het moment dat Mak senior zijn moeder braaf gehoorzaamde was hij een 27-jarige getrouwde dominee, dus geen kind meer maar een volwassen goed geschoolde man, die zelfstandig een onderscheid kon maken tussen goed en kwaad, de waarheid en de onwaarheid. ‘Brave’ is dan geen legitiem excuus meer voor het verraad tegenover zowel zijn beste vrienden als zijn eigen interpretatie van de ‘waarheid’ van de bijbel, en het is zeker geen alibi als Mak junior in zijn Eeuw van mijn vader bovendien meldt dat

Mijn vader aan het eind van zijn leven nooit aan deze periode [kon] terugdenken zonder sterke gevoelens van schuld en schaamte. Speelde niet ook lafheid een rol, zou hij zich in zijn herinneringen afvragen, ‘de opluchting buiten de narigheid te blijven van schorsing en andere tuchtmaatregelen,’ de ‘burgermans mentaliteit: ‘Zorg dat je met je baan en gezinnetje voor de toekomst aan de veilige kant blijft’?


Het zijn de onvermijdelijke gedachten van een oude man die aan het einde van zijn leven verantwoording tegenover zichzelf aflegt, en beseft dat hij niet alleen zijn beste ‘vrienden,’ die hun eigen geweten hadden gevolgd, had verraden, maar in feite ook zijn geloof. Omdat ik het al eerder over de schaamte heb gehad, beperk ik me nu tot de ‘schuld.’ In tegenstelling tot ‘schaamte’ is het gevoel van ‘schuld’ niet gerelateerd aan anderen. Van ‘schaamte’ leert men doorgaans niet, van ‘berouw’ wel.

Een schuldgevoel is een gemoedstoestand waarbij het geweten een mens plaagt met een onaangenaam gevoel over een bepaalde gedane of juist niet gedane actie. Het wordt vaak gevolgd door gevoelens van berouw of spijt. Schuldgevoel is een gemoedstoestand die men zichzelf oplegt.

Schuldgevoel is een veel voorkomende gemoedstoestand in de westerse wereld en is nauw gerelateerd aan de christelijke cultuur. In de christelijke kerk is een schuldgevoel te mitigeren door boete te doen of door een mea culpa, een publiekelijke uiting van schuld.

In de Eeuw van mijn vader probeert Mak telkens weer zijn vader vrij te pleiten van onder andere diens verraad, als gevolg van de door Mak senior zelf geconstateerde ‘burgermans mentaliteit.’ Zo concludeert Mak junior onmiddellijk nadat zijn vader zich had gevraagd of zijn verraad ingegeven was door zijn ‘burgermans’ opportunisme het volgende:

Het zal zeker, maar daarmee was, achteraf gezien, zijn keuze nog niet verwerpelijk.

En waarom niet?

Hij was voor het eerst in zijn leven werkelijk gelukkig: het gezinsgeluk spat van de paar privégeschriften uit die periode. Hij had eindeloos gezwoegd om deze roeping te mogen vervullen.

Zijn verraad was volgens zoon Geert ‘niet verwerpelijk’ omdat Mak senior daardoor ‘werkelijk gelukkig’ was geworden. Zijn vrienden moesten dus boeten voor het geluk van de dominee. Afgezien van het feit dat Mak junior meent het leven van zijn vader beter te kunnen beoordelen dan Mak senior zelf, is belangrijker nog dat Geert Mak ook hier weer niet in staat blijkt zich boven zijn materie te verheffen. Hij is als schrijver niet in gesprek met zichzelf, maar met zijn mainstream publiek, die geen negatief beeld van zijn vader’s handelen mag krijgen, ook al spreekt de man op latere leeftijd zijn eigen geweten aan. Ook op deze manier ontneemt hij het leven van zijn vader en de geschiedenis van de hele twintigste eeuw hun tragische aspect. Dit zegt veel meer over Geert Mak dan over zijn vader, laat staan de eeuw waarin Catrinus leefde. Zonder er zich van bewust te zijn geeft hij zijn publiek een in wezen valse ‘hoop,’ waarnaar hij en zijn publiek zo fanatiek op zoek zijn, en manifesteert zich ook hier, net als in bijna al zijn publicaties, een egocentrisch nihilisme. In Hold Everything Dear. Dispatches On Survival And Resistance (2007) schreef John Berger: 

Nihilism, in its contemporary sense, is the refusal to believe in any scale of priorities beyond the pursuit of profit, considered as the end-all of social activity, so that, precisely: everything has it price. Nihilism is resignation before the contention that Price is all. It is the most current form of human cowardice…

The worst cruelties of life are its killing injustices. Almost all promises are broken.

Het verraad van de ander en van de normen en waarden. De Amerikaanse dichter en vertaler van Griekse tragedies, wijlen Robert Fagles, schreef in een inleiding van Sophocles’ tragedie Oedipus the King met betrekking tot koningin Jocasta, moeder en echtgenote van Oedipus:

Jocasta thought that there was no order or design in the world, that dreams and prophecies had no validity; that man had complete freedom because it made no difference what he did – nothing made any sense. She was wrong; the design was there, and when she saw what it was she hanged herself. But the play now seems to give us a view of man’s position that is just as comfortless as her acceptance of a meaningless universe. What place is there in it for human freedom and meaningfull action? Oedipus did have one freedom: he was free to find out or not find out the truth… One freedom is allowed him: the freedom to search for the truth, the truth about the prophecies, about the gods, about himself. And of this freedom he makes full use. Against the advice and appeals of others, he pushes on, searching for the truth, the whole truth and nothing but the truth. And in this search he shows all those great qualities that we admire in him – courage, intelligence, perseverance… This freedom to search, and the heroic way in which Oedipus uses it, make the play not a picture of man’s utter feebleness caught in the toils of fate, but on the contrary, a heroic example of man’s dedication to the search of truth, the truth about himself. This is perhaps the only freedom, the play seems to say, but there could be none more noble.

Dit tragisch levensgevoel wijkt fundamenteel af van het geloof in een verlossing via de weg van het christendom of via de Vooruitgangsidelogie van de Verlichting. Robert Fagles:

ignorance can be remedied, the ignorant can learn, and the force with which Oedipus now reasserts his presence springs from the truth he now understands: that the universe is not a field for the play of blind chance, and that man is not its measure. This knowledge gives him a new strength which sustains him in his misery and gives him the courage needed to go on living, though he is now an outcast, a man from whom his fellow-men recoil in horror… The catastrophe of the tragic hero thus becomes the catastrophe of… man; all his furious energy and intellectual daring drive him on to this terrible discovery of his fundamental ignorance – he is not the measure of all things but the thing measured and found wanting.

Ook in dit opzicht zijn de thema’s van de oud-Griekse tragedieschrijvers 2500 jaar nadien nog steeds actueel.

Sophocles’ play has served modern man and his haunted sense of being caught in a trap not only as a base for a psychoanalytic theory which dooms the male infant to guilt and anxiety from his mother’s breast, but also as the model for a modern drama that presents us, using the ancient figures, our own terror of the unknown future which we fear we cannot control – our deep fear that every step we take forward on what we think is the road of progress may really be a step toward a foreordained rendezvous with disaster. The greatest of these modern versions is undoubtedly Jean Cocteau’s Machine Infernale; the title alone is, as the French say, a whole program. Cocteau also worked with Stravinsky on an operatic version of the Sophoclean play (the text in liturgical Latin), and for a recording of this work he wrote a prologue that sums up his compelling vision of man’s place in a strange and haunted universe. ‘Spectateurs,’ the author says in his forceful, rather nasal voice, ‘sans le savoir…’ without knowing it, Oedipus is at grips with the powers that watch us from the other side of death. They have spread for him, since the day of his birth, a trap and you are going to watch it snap shut… Nothing mortal can resist the changes Time brings: not bodily strength, not friendship between man and man, still less between city and city. No man can be confident of the future; human confidence is based on total ignorance.


Gemeten naar de kennis van de goden, of de natuur, zo u wilt, is ‘human knowledge at its greatest ignorance compared to theirs… It is a universe governed by powers in whose justice man must assert, in ignorance and with little hope of confirmation, a desperate belief.

Een moderne verbeelding van het tragische is het hele film-oeuvre van de Amerikaanse Coen Brothers, van Blood Simple (1984) tot Inside Llewyn Davis (2013), waarin het thema verraad centraal staat. Geert Mak daarentegen kan het tragische niet accepteren omdat het zijn wanhopig verlangen naar ‘hoop’ vernietigt. Misschien nog heftiger dan bij zijn vader is voor hem ‘hoop’ de kern van zijn geloof in de vooruitgang. Daarom moet het leven van zijn vader en diens eeuw in het teken staan van de verlossing uit het hopeloze, men mag geen ‘spectateur sans le savoir’ zijn. Het individu is voor Mak junior de maat aller dingen, en zeker niet ‘the thing measured and found wanting.’ Daardoor blijft paradoxaal genoeg de mens in Geert Mak’s boeken klein en onheroisch, de werkelijkheid overkomt hem, hij zelf maakt geen geschiedenis. Geert Mak’s populariteit onder de Nederlanders is gebaseerd op het feit dat Een staat, opgebouwd uit welvarende burgerijen van matig grote steden en uit tamelijk tevreden boerengemeenten, geen kweekbodem [is] voor hetgeen men het heroïsche noemt,’ zoals onze enige historicus van wereldnaam, Johan Huizinga, in het interbellum schreef, en verklaart tevens waarom ‘Hypocrisie en farizeïsme hier individu en gemeenschap [belagen]!’ Want ‘het valt niet te ontkennen, dat de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.’  In Mak’s boeken is de doorsnee mens nooit werkelijk persoonlijk verantwoordelijk voor historische gruweldaden, of de rampzalige loop van de geschiedenis. Telkens weer geeft hij zijn lezers een gewenste ontsnappingsweg. Dat blijkt zelfs wanneer hij zich onverwacht kritisch opstelt. Na eerst zijn vader te hebben vrijgesproken van enig kwaad, schrijft hij vervolgens met evenveel gemak en stelligheid: ‘Dit neemt niet weg dat hij in deze strijd een enorme fout heeft gemaakt.’ Zijn verraad was dus niet ‘verwerpelijk,’ maar het product van een menselijke ‘fout.’  Maar wat betekent in dit verband ‘fout’? Een vergissing, onjuistheid,’ die niet moreel ‘verwerpelijk’ is? Ik stel die vraag omdat hij in de volgende zin laat weten dat 

Mijn vader namelijk niet alleen zijn vrienden in de steek [liet]. hij liet zich ook nog overhalen om een deuntje mee te blazen in de brochureslag die tegen hen aan de gang was. Welke slang hem dat heeft ingefluisterd mag de hemel weten, maar dat had hij natuurlijk nooit mogen doen.

De lezer zakt samen met Mak junior steeds verder weg in de blubber, want nadat zoon Geert enkele regels eerder nog de ‘keuze’ van zijn vader als ‘niet verwerpelijk’ heeft gekwalificeerd, blijkt uit zijn beeldspraak dat een ‘slang hem dat heeft ingefluisterd.’ Wat is ‘dat’? Het verraad natuurlijk van Catrinus Mak, die net als Eva door het gelispel van de slang de joods-christelijke God verraadde. En dat had zij ‘natuurlijk nooit mogen doen,’ van de gereformeerden. De mens mag niet van ‘de boom van de kennis van goed en kwaad’ eten. Hij dient zijn wraakzuchtige God te gehoorzamen, meer niet. Opnieuw zien we hier een Makkiaanse paradox, die noodzakelijk is, omdat anders zijn wijze van geschiedschrijving niet meer klopt, namelijk de wijze waarbij de mens alleen slachtoffer is, en hem zijn eigen verantwoordelijk wordt ontnomen. Geert Mak over zijn vader:

In maart 1928 publiceerde hij een boekje waarin hij zijn niet-meegaan met Geelkerken uitvoerig uiteenzette, met allerlei theologische argumenten over de bijbel en de slang, en een aanbeveling van een VU-professor. Bij zijn oude vrienden werd de publicatie terecht gezien als een dolkstoot in de rug. Achteraf gaf mijn vader dat zelf ook toe: ‘De grote fout is geweest dat ik mijn opvattingen niet heb voorgelegd aan mijn Geelkerkiaanse vrienden, alvorens ze te publiceren,’ zou hij later schrijven.

Bovendien, zo voeg ik daar nu aan toe, verscheen zijn betoog op het moment dat mijn vader al op de boot zat naar Nederlands-Indië  waar hij door de gemeente van Medan beroepen was. Wat door hem wellicht bedoeld was als een afscheid in redelijkheid, zagen zijn oude vrienden als hoogverraad. 

Hier dreigen Mak en zijn publiek in de modderige redeneringen te verstikken. ‘Wellicht’? Ja, maar ‘wellicht’ ook niet, het zou kunnen.’  Wat in elk geval absoluut niet kan is dat ‘een dolkstoot’ tegelijk een ‘afscheid in redelijkheid’ is. Ook in dit geval stijgt Geert Mak’s wartaal niet boven de materie uit. De eeuw van mijn vader:

In Port Said bereikte hem nog een woedende brief van een van hen, waarschijnlijk Evert Smelik. Maar Indië overspoelde hem met nieuwe indrukken, hij wist verder ook niet wat hij met de beschuldigingen aanmoest en een antwoord heeft hij nooit meer geschreven. 

Dus wist hij wel degelijk ‘wat hij met de beschuldigingen aanmoest,’ namelijk negeren, omdat hij geen redelijk antwoord kon geven op de beschuldiging van verraad, dat hem, volgens Mak door een of andere ‘slang’ was ‘ingefluisterd.’ Hoewel Mak junior stelt niet te weten ‘welke slang’ zijn vader op het verkeerde spoor bracht, is uit zijn verhaal maar al te duidelijk dat dit de ‘slang’ van het kleinburgerlijke minderwaardigheidsgevoel en daaraan gekoppeld de brandende ambitie was geweest, de angst niet meer als dominee gehoord te worden, en opmerkelijk genoeg zien we die angst bij zijn zoon, de opiniemaker Geert Mak, in alle heftigheid weer terugkeren. 
Misschien zal ook hij later, gelijk zijn vader, schrijven:

'Achteraf verbaast mij dat ik heel deze onverkwikkelijke zaak vrij gemakkelijk kon loslaten.'

En Mak junior voegde hieraan toe dat 'ook deze eigenschap we nog vaker [zullen] tegenkomen, een zekere zorgeloosheid, een blinde vlek die de keerzijde was van zijn grote blijmoedigheid.'

Of een 'dolkstoot' getuigt van 'een zekere zorgeloosheid,' zoals zijn zoon Geert dit kwalificeert, zullen we volgende keer behandelen.

2 opmerkingen:

Anoniem zei

Hi Stan,

Enkele van de mooiste zinnen die ik ooit van je heb gelezen:
"Net als in de liefde dwingt de oorlog het individu om een keuze te maken, om zijn ware karakter te tonen, niet langer is hij in staat consequentieloos te leven. In dergelijke omstandigheden is de wereld zwart-wit, de mens wordt dan met zichzelf geconfronteerd en met de diepste overtuigingen die hij bezit. Elke keuze is op dat moment definitief, kan later niet meer worden goed gemaakt, en laat daarom voor altijd haar sporen achter."
Zo to the point. Heb je dat vaker ergens gebruikt? Wellicht in een van je boeken? Ik ben van plan een boek te schrijven over o.a. dit thema als ik gepensioneerd ben over een jaar. Waarschijnlijk ben ik veel te lui om het ooit af te maken, maar toch.

Groeten, Ben

stan zei

beste ben,

nee, die omschrijving heb ik niet eerder gebruikt. schrijf een boek, want wie schrijft die blijft. bovendien ontdek je dan dat er genoeg mensen zijn die blijven doordenken.
succes
stan

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...