dinsdag 19 maart 2013

Irak 408



Ondermeer het volgende stond, morgen precies tien jaar geleden, in een redactioneel commentaar van de NRC op 20 maart 2003, de dag dat de illegale Amerikaanse en Britse inval in Irak begon: 

Het Iraakse volk heeft recht op eerbiediging van de mensenrechten en moet kunnen profiteren van de rijkdommen van het land. Niemand bestrijdt dat Irakezen vrij moeten zijn van fysieke dwang en geestelijke slavernij. Oorlog is een politiek laatste redmiddel dat ingezet mag worden om die doelen te bereiken als alle andere opties zijn uitgeput...  op de vraag van Bush - bent u voor ons of voor de terroristen - moet het antwoord zijn dat de Amerikanen en de Britten uiteindelijk voor de goede zaak strijden... Nu de oorlog is begonnen, moeten president Bush en premier Blair worden gesteund. Die steun kan niet blijven steken in verbale vrijblijvendheid. Dat betekent dus politieke steun - en als het moet ook militaire.

Nederland kon niet 'vrijblijvend' zijn volgens de 'kwaliteitskrant,' zonder daarbij de oorzaken van de oorlog te onderzoeken omdat die niet in de context van de mainstream berichtgeving passen, zoals de krant ook nu weer weigert de achtergronden te onderzoeken van de oorlogspropaganda tegen Syrie en Iran. De commerciele massamedia zijn een van de grote problemen van onze tijd geworden.

Nog steeds denken NRC-redacteuren als Raymond van den Boogaard dat de VS de democratie in Irak wilden vestigen en dat olie geen enkele rol speelde. Zelfs sinds 2007 bekend is dat:

Alan Greenspan should know. It was oil all along. The former head of the Federal Reserve writes in his memoir, The Age of Turbulence: Adventures in a New World, 'I am saddened that it is politically inconvenient to acknowledge what everyone knows: the Iraq war is largely about oil.' Greenspan even advised Bush that 'taking Saddam Hussein out was essential' to protect oil supplies.
http://stanvanhoucke.blogspot.nl/2007/09/empire-272.html 

Een feit dat andermaal werd erkend toen in de herfst van 2011 de Amerikaanse oud-ambassadeur bij de Verenigde Naties, de jurist John Bolton, op Fox News een mogelijke aanval op Iran rechtvaardigde met de opmerking dat

Iran er nauwelijks een geheim van maakt dat het naar de hegemonie streeft in de regio van de Perzische Golf, het cruciale olie en gas producerende gebied waarover wij zovele oorlogen hebben gevoerd om onze economie te beschermen tegen de nadelige impact van het verlies van deze voorraden of wanneer we er alleen maar over kunnen beschikken tegen zeer hoge prijzen.

Desondanks weigeren onze mainstream opiniemakers de feiten te accepteren. Het volgende schreef ik, tien jaar geleden, voorafgaand aan de illegale Amerikaanse en Britse inval in Irak voor het tijdschrift de Humanist, maar zelfs nu nog is deze informatie taboe voor de Nederlandse commerciele massamedia. 


Oorlog om Olie

In een moment van opmerkelijke openheid verklaarde in 1898 de Britse onderkoning van India, Lord George Curzon: 'Ik beken dat voor mij [landen] stukken zijn op een schaakbord waarmee een groot spel wordt gespeeld met als inzet de heerschappij over de wereld.' Een van die stukken was Perzië en het aansluitende gebied rond de Golf. Die strategisch belangrijke regio moest veilig gesteld worden tegen het expansionisme van het Russische rijk. In mei 1903 liet de toenmalige Britse minister van Buitenlandse Zaken, Lord Landsdowne, het Hoger Huis weten dat zijn regering 'het vestigen van een marinebasis of een versterkte haven rond de Perzische Golf door een andere grootmacht als een zeer ernstige bedreiging [zal] beschouwen van de Britse belangen, en we zullen het zeker belemmeren met alle middelen die ons ter beschikking staan.' Nog voor het einde van dat jaar maakte Lord Curzon een rondreis door het Golfgebied om naar de buitenwereld toe andermaal te benadrukken hoe serieus de oliebelangen voor het Brits imperium waren. Vijftien jaar later, tien dagen na de wapenstilstand die een einde maakte aan de Eerste Wereldoorlog, vertelde Lord Curzon, ditmaal als voorzitter van de Inter-Geallieerde Petroleum Conferentie, dat 'een van de meest verbazingwekkende dingen' die hij als lid van het Britse Oorlogskabinet tijdens de gevechten in Frankrijk en Vlaanderen had gezien 'het enorme leger van gemotoriseerde vrachtwagens' was geweest, om daar vervolgens de conclusie aan te verbinden dat 'de geallieerde zaak naar de overwinning was gedreven op een golf van olie.' De Franse afgevaardigde bij deze conferentie, senator Henry Bérenger, directeur van het Comité Général du Pétrole, was tijdens het banket nog explicieter. Olie was 'het bloed van de aarde' en tegelijk 'het bloed van de overwinning… Duitsland had teveel opgeschept over de superioriteit van ijzer en kolen, maar het had onvoldoende rekening gehouden met de superioriteit van olie. Zoals de olie het bloed van de oorlog is geweest, zo zal het het bloed van de vrede zijn. Op dit moment, bij het aanbreken van de vrede, vragen onze burgerbevolkingen, onze industrieën, onze handel, onze boeren allen naar olie, naar meer benzine.' Om zijn punt te onderstrepen sloot Bérenger zijn toespraak in het Engels af met de gedenkwaardige woorden: 'Meer olie, almaar meer olie.' Binnen twee weken nadat Curzon en Bérenger op 'het bloed van de overwinning' hadden getoast reisde de Franse premier Georges Clemenceau naar Londen om daar over de oorlogsbuit te onderhandelen. Nu olie de toekomst van de mensheid bepaalde was een van de belangrijkste gesprekthema's hoe de gebieden waar de oliebronnen lagen zouden worden verdeeld. De vraag was daarom wie welke provincie van het ineengestorte Ottomaanse Rijk in het Midden Oosten in handen zou krijgen. Groot Brittannië eiste Mesopotamië op, inclusief het olierijke gebied rond Mosul dat de Franse staat had geclaimd. De Britse premier Lloyd George stelde voor dat de Fransen Syrië zouden krijgen als ze afstand deden van Mosul. Clemenceau ging akkoord op voorwaarde dat zijn land een deel van de opbrengsten van de olieproductie zou ontvangen. En zo geschiedde. Ambtenaren gingen aan de slag en binnen twee jaar was het Midden Oosten in afzonderlijke staten opgedeeld. Met passer en liniaal was een reeks Arabische staten op een tekentafel ontworpen, geheel conform de geopolitieke belangen van de koloniale machten. Een van de landen die vanuit het niets was gecreëerd kreeg de naam Irak. Etnische en religieuze verschillen van de plaatselijke bevolking werden daarbij genegeerd. Koerden, sjiieten en soennieten waren lukraak bijeen geveegd en onder een door de Britten tot koning verheven zoon van een Saoedisch stamhoofd gesteld. Toen de Koerden daartegen in opstand kwamen en door de Britse Strijdkrachten met zenuwgas werden bestookt, reageerde Winston Churchill als minister van Koloniën met de opmerking: 'Ik begrijp die teergevoeligheid niet over de inzet van gas. Ik ben er zeer voor geporteerd om gifgas te gebruiken tegen ongeciviliseerde stammen.' Elders in Irak werd de onafhankelijkheidsbeweging de kop ingedrukt door het met artillerievuur verpulveren van dorpen, het vernietigen van landbouwgrond met fosforbommen en het verspreiden van metalen kraaienpoten om het vee te verminken. Tot 1956 zou Irak in alles behalve naam een uiterst lucratieve kolonie van het Britse rijk blijven. Een van de grootste autoriteiten op het gebied van oliepolitiek, de schrijver en adviseur Daniel Yergin, schreef in 1991: 'De Eerste Wereldoorlog maakte het overduidelijk dat petroleum een wezenlijk bestanddeel was geworden in de strategie van naties; en de politici en bureaucraten… zouden vanaf nu halsoverkop naar het brandpunt van de strijd rennen, in de competitie worden gezogen door een gemeenschappelijke besef - dat de naoorlogse wereld een steeds grotere hoeveelheid olie voor zijn welvaart en nationale macht nodig zou hebben. De strijd zou zich focussen op die ene specifieke regio - Mesopotamië.'

Na de Tweede Wereldoorlog nam de Verenigde Staten de bescherming van de Westerse oliebelangen van de Britten over. Opnieuw had een wereldoorlog bewezen hoe de beschikking over voldoende olie uiteindelijk de eindoverwinning opleverde. En opnieuw zou de vrede gaan bewijzen hoe vitaal deze grondstof is. Na tijdens de Yalta Conferentie met Stalin en Churchill de macht in de wereld te hebben herverdeeld, vloog Roosevelt onmiddellijk door naar Egypte, waar in het Suez kanaal de USS Quincy voor anker lag. Aan boord van dit oorlogsschip ontving twee maanden voor zijn dood de president van 's werelds rijkste en machtigste natie de koning van een handjevol arme woestijnnomaden, die met een tent en honderd schapen was gearriveerd, bedoeld om te worden geslacht voor een feestmaal. Dat op Amerikaanse schepen een vleesvoorraad van tenminste zestig dagen ingevroren lag wist hij niet. Toen hem de kapiteinshut als verblijf werd aangeboden, wees de woestijnvorst dit aanbod met verachting van de hand, hij prefereerde het om in zijn tent op dek te slapen, van moderne uitwassen moest hij niets hebben. Eén ding wist de koning wel: het moderne leven zou zonder olie tot stilstand komen en hij was eigenaar van de grootste oliereserves op aarde. Meer dan vijf uur lang spraken Roosevelt en Ibn Saoed met elkaar. Hoewel beide partijen naderhand uiterst zwijgzaam over de inhoud van het gesprek waren, lekte later uit dat er lang en intensief over de Saoedische olie was gesproken, 'een ontzagwekkende bron van strategische macht en een van de essentiële hoofdprijzen in de wereldgeschiedenis,' zoals in 1945 het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken de olievelden van het Midden Oosten betitelde. Een correspondent van de New York Times schreef onmiddellijk na het onderhoud: 'De immense olie voorraden in Saoedie Arabië alleen al maken dat land belangrijker voor de Amerikaanse diplomatie dan bijna elk ander klein land.' Bijna dus, want Irak bezit na Saoedie Arabie de meeste oliereserves ter wereld. Toen dan ook in 1963 de Irakese Petroleum Maatschappij, een consortium van buitenlandse oliemaatschappijen die de olie daar exploiteerde, dreigde te worden genationaliseerd, organiseerde de CIA een, wat het zelf noemde, 'favoriete coup.' Het toenmalige hoofd van de CIA voor het Midden Oosten, James Critchfield, merkte naderhand over de staatsgreep op dat 'wij het beschouwden als een grote overwinning.' De secretaris-generaal van de Ba'ath Partij was het daarmee eens. 'Wij kwamen aan de macht aan boord van een CIA trein,' die -eenmaal goed op het spoor- in 1979 leidde tot het terreurregime van Saddam Hoessein. Juist omdat de dictator met ijzeren vuist de rust in zijn land bewaarde, waardoor de olie ongestoord kon worden opgepompt, bleef hij Amerika's bondgenoot in de regio. Toen Saddams strijdkrachten het jaar daarop, in strijd met het internationaal recht, het Iran van ayatollah Khomeini binnenvielen, konden ze onmiddellijk op steun rekenen van president Reagan en zijn speciale afgezant voor het Midden Oosten, Donald Rumsfeld. December vorig jaar berichtte de Washington Post na het lezen van vrijgegegeven geheime regeringsdocumenten dat de Verenigde Staten in de jaren tachtig grondstoffen voor het fabriceren van biologische wapens via een omweg naar Irak exporteerde, waaronder miltvuur. Bovendien verstrekte het vitale ingrediënten voor chemische wapens en fragmentatiebommen aan de Irakezen. Al in 1994 was in een officieel Senaatsrapport gedocumenteerd beschreven hoe de doorvoer naar Irak van grondstoffen voor biologische wapens verliep. Rick Francona, voormalig luitenant-kolonel van de Amerikaanse legerinlichtingendienst, die in 1987 en 1988 in Bagdad diende, vertelde de Britse Guardian dat de Amerikanen op de hoogte waren van het feit dat 'de Irakezen tijdens de gehele oorlog mosterdgas gebruikten, maar dat was niet zo kwaadaardig als zenuwgas. Al in '83 of '84 begonnen ze tabun (een zenuwgas) te gebruiken… En in '88 ontwikkelden ze sarin.' Op 1 november 1983 kreeg de toenmalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken George Schultz rapporten van inlichtingendiensten waarin stond dat de Irakezen 'bijna dagelijks chemische wapens inzetten.' Uiteindelijk ook tegen de eigen Koerdische bevolking. Desondanks vloog Rumsfeld een maand later naar Bagdad om het regime van Saddam nogmaals te verzekeren van Amerikaanse steun. Ondertussen verdienden 25 grote Amerikaanse bedrijven ongestoord aan het chemische, biologische en zelfs nucleaire wapenprogramma van Irak, waaronder Hewlett Packard, Du Pont en Honeywell. Henry Gonzalez, voorzitter van de bank commissie van het Huis van Afgevaardigden zei: 'Bush en zijn adviseurs financierden, equipeerden en verleenden bijstand aan het monster dat ze later wilden afmaken, en ze waren nu druk doende het bewijs te verbergen.' Een onderzoeker van het Amerikaanse Congres vatte deze politiek als volgt samen: 'Het ging allemaal om geld, het was allemaal hebzucht. De Amerikaanse regering wist het, de Britse regering wist het. Maar kon het hen schelen? Nee. Het was een competitie met de Duitsers. Dat is de manier waarop de wapenhandel werkt.' Met als resultaat een miljoen doden en gewonden door een acht jaar durende oorlog die de strijdende partijen tezamen ongeveer duizend miljard euro kostten. Vlak voordat Irak in 1990 Koeweit binnenviel ontdekte een functionaris van het Amerikaanse ministerie van Energie dat het Irakese regime geavanceerde nucleaire reactors naar Irak liet verschepen. Toen hij zijn superieuren hiervan op de hoogte bracht, werd hij plotseling overgeplaatst. Een lid van de toenmalige Bush regering verklaarde dat men op de hoogte was geweest van het Irakese kernbomprogramma. Mensenrechten, het internationaal recht of de stabiliteit in een regio zijn evenwel nooit de drijfveren van een imperium, zolang het rijk en machtig kan blijven. Pas toen Saddam uit de pas ging lopen, Koeweit binnenviel, een te invloedrijke factor in het machtsspel werd, in een positie kwam om Saoedie Arabië te kunnen chanteren en een ernstige bedreiging voor 'het bloed van de overwinning' dreigde te worden, werd hij in de ogen van het Westen van de ene op de andere dag de 'Hitler van Bagdad' en kreeg een coalitie van 36 landen onder aanvoering van de Verenigde Staten een vrijbrief om tijdens de 42 dagen durende luchtoorlog 88,5 miljoen kilo bommen op het land te gooien in een poging Saddam weer in het gareel te krijgen.

Hoewel de tv-kijker thuis het beeld kreeg voorgeschoteld van een technologisch geavanceerde oorlog, uitgevoerd met 'surgical strikes,' bestond slechts zeven procent uit zogenaamde 'smartbombs,' waarvan bovendien, volgens de Amerikaanse strijdkrachten zelf, twintig procent zijn doel mistte. De rest was een bommentapijt van elf kilometer hoogte nagenoeg blindelings afgeworpen, waarbij onvermijdelijk bevolkingscentra werden getroffen. Op 23 juni 1999 meldde de Washington Post dat volgens hoog geplaatste Amerikaanse militairen bovendien 'burgers het zwaarst getroffen werden niet door bommen die hun doel mistten, maar door geleide precisiewapens die precies terechtkwamen op hun plaats van bestemming.' De Amerikaanse arts David Levinson die Irak direct na de oorlog bezocht vertelde een onderzoekscommissie in San Francisco: 'Het was duidelijk dat de bombardementen op Irak een oorlog zijn geweest tegen de burgerbevolking door het massaal vernietigen van de infrastructuur van het land.' Op 5 februari 1991 berichtte de Los Angeles Times over de situatie in de zuidelijke havenstad Basra: 'een gruwelijke nachtmerrie van vlammen en rook zo dicht dat getuigen vertellen dat de zon enkele dagen lang niet duidelijk zichtbaar was… [De bombardementen] maken sommige huizenblokken in de stad in zijn geheel met de grond gelijk… [en er zijn] bomkraters ter grootte van voetbalvelden en een onbekend aantal doden en gewonden.' Hoeveel burgers precies om het leven kwamen door deze oorlogsmisdaden blijft gissen. Wel is bekend dat door de gevolgen van de oorlog en de economische boycot, volgens de Verenigde Naties, meer dan een miljoen Irakezen, het merendeel kinderen, om het leven zijn gekomen. Tijdens die Golfoorlog, die in feite geen oorlog was maar een bloedbad, deed president Bush senior een oproep gericht aan 'de Irakese militairen en het Irakese volk om de zaken in eigen hand te nemen en om Saddam Hoessein te dwingen op te stappen.' Maar toen de sjiietische bevolking in Zuid Irak in maart 1991 in opstand kwam, weigerden de Amerikaanse troepen de rebellen toegang te verlenen tot de militaire wapendepots van Irak. Ondertussen lieten ze de Republikeinse Garde hun linies passeren om de opstandelingen te kunnen aanvallen, waarbij vanuit Irakese helikopters kerosine werd gesproeid over grote groepen vluchtende burgers en vervolgens met lichtspoorkogels in brand werd geschoten, terwijl 'ik met mijn eigen ogen de Amerikaanse helikopters zag die boven de [Irakese] helikopters vlogen... Ze namen foto's en ze wisten precies wat er gebeurde,' aldus een rebellerende brigadier. Ook in het noorden, waar de Koerden in opstand waren gekomen, mocht de Republikeinse Garde, die door Generaal Schwartzkopfs troepen was gespaard, haar gang gaan. Volgens de Australische onderzoeksjournalist John Pilger was de reden de volgende: 'Wat de Amerikanen vrezen is dat de Koerden hun eigen staat zouden vestigen, misschien zelfs een socialistische en democratische, en dat de sjiieten een "islamitische alliantie' met Iran zouden vormen.' En dat zou de fundamentele belangen van het vrije Westen in gevaar brengen, wat de Amerikanen verhullend 'de nationale veiligheid' noemen. De achterliggende gedachte was: liever een hulpeloze despoot aan de macht dan een krachtig democratisch bewind. Met een dictator valt makkelijker te onderhandelen dan met een pluriforme groep democraten, zeker wanneer het gaat om een onbelemmerde stroom olie, die voor het voortbestaan van de rijke wereld van levensbelang is.

Op 23 januari 1990, twee maanden na de val van de Berlijnse Muur waarschuwde de toenmalige directeur van de CIA, William Webster, de Amerikaanse Senaat voor de groeiende Westerse afhankelijkheid van olie uit het Midden Oosten. Dezelfde maand schreef de leger staf-chef, generaal Carl Vuono, in een rapport, getiteld 'Een strategische strijdkracht voor de jaren negentiennegentig en daarna': 'De Verenigde Staten moet de mogelijkheid behouden om vitale belangen te beschermen op elke plaats waar ze bedreigd worden. Dat kan een confrontatie betekenen met een volledig uitgerust leger in de Derde Wereld.' Een maand later vertelde generaal Schwartzkopf de Senaatscommissie inzake de Strijdkrachten dat de Verenigde Staten zijn militaire aanwezigheid in het Midden Oosten moest uitbreiden en zette en passent nieuwe militaire plannen uiteen om bij een gewapend conflict te kunnen interveniëren. Precies twee jaar later, elf maanden na de Golfoorlog, verklaarde Les Aspin, voorzitter van de Commissie inzake de Strijdkrachten van het Huis van Afgevaardigden dat de ervaringen in Irak 'wereldwijd' zouden moeten worden toegepast om op die manier de relatieve kracht van andere 'lastige regionale machten' te meten om zo hun nederlaag voor te bereiden. 'De heer Aspin heeft deze methode het "Irakese equivalent" genoemd,' aldus de New York Times. September 2000 publiceerde de neoconservatieve denktank 'Project voor de Nieuwe Amerikaanse Eeuw' een toen nog geheim rapport getiteld: 'De Wederopbouw van Amerika's Verdediging: Strategieën, Strijdkrachten en Hulpbronnen voor een Nieuwe Eeuw.' In dit rapport staat onder meer: 'De Verenigde Staten heeft decennialang getracht een meer permanente rol te spelen in de regionale veiligheid van de Golf. Hoewel het onopgeloste conflict met Irak een onmiddellijke rechtvaardiging verschaft, overstijgt de noodzaak van een aanzienlijke Amerikaanse militaire aanwezigheid in de Golf het vraagstuk van het regime van Saddam Hoessein.' Deze 'Amerikaanse toonaangevende strategie' moet 'tot zover mogelijk in de toekomst' worden voortgezet. Het roept de Verenigde Staten op om te 'vechten en om gelijktijdig in verschillende belangrijke oorlogsgebieden een absolute overwinning te behalen,' wat een 'essentiële missie' wordt genoemd. Het rapport is 'een blauwdruk voor het behoud van de Amerikaanse wereldwijde superioriteit, om de opkomst van een grote machtsrivaal uit te sluiten, en om de internationale veiligheids orde te laten sporen met Amerikaanse principes en belangen.' De Amerikaanse strijdkrachten in het buitenland worden beschreven als 'de cavalerie van het nieuwe Amerikaanse grensgebied.' Het rapport ondersteund een eerder document waarin gesteld werd dat de Verenigde Staten 'moderne industriële naties moet ontmoedigen om onze leiderschap op de proef tre stellen of om zelfs ook maar te streven naar een grotere regionale of wereldwijde rol.' Daarnaast wordt verwezen naar 'nieuwe aanvalsmethoden - elektronisch… biologisch - zullen steeds meer beschikbaar zijn - de strijd zal zich naar alle waarschijnlijkheid in een nieuwe dimensie plaatsvinden, in de ruimte, cyberspace, en misschien in de wereld van de microben… geavanceerde vormen van biologische oorlogsvoering.' Het rapport was geschreven voor de oprichters van deze denktank, te weten: Dick Cheney, Donald Rumsfeld, Paul Wolfowitz en Lewis Libby, die drie maanden later sleutelposities in de nieuwe Amerikaanse regering bekleedden. Cheney werd vice-president, Rumsfeld minister van Defensie, Wolfowitz plaatsvervangend minister van Defensie en Libby de chef-staf van Cheney. Om deze wereldwijde militaire strategie bij het grote publiek acceptabel te maken zou 'een of andere catastrofale en als katalysator werkende gebeurtenis - zoals een nieuwe Pearl Harbour' nodig zijn, aldus de opstellers van het rapport, precies een jaar voor de aanslagen van 11 september 2001. Na als het ware op hun wenken te zijn bediend en de Twin Towers nog nabrandden vroeg, volgens de New Yorker van april 2002, Condolleezza Rice, de Nationale Veiligheids Adviseur van president Bush, tijdens een spoedvergadering van de Nationale Veiligheids Raad aan de aanwezigen om na te denken over 'hoe men deze mogelijkheden kan uitbuiten,' daarbij verwijzend naar de situatie van '1945 tot 1947,' het begin van de koude oorlog. Intussen had een dag na de aanslagen minister Rumsfeld, zonder zelfs ook maar één enkel bewijs van wie de daders precies waren, tijdens een kabinetsvergadering al geëist dat Irak 'een hoofddoel van de eerste ronde in de oorlog tegen terrorisme' zou zijn, aldus de journalist Bob Woodward van de Washington Post die een boek schreef over de eerste 100 dagen na 11 september, vol vertrouwelijke informatie die hij van hoog geplaatste autoriteiten kreeg. Zes dagen na de terroristische aanslagen, op 17 september 2001, ondertekende president Bush een tweeëneenhalf pagina's tellend document, voorzien van de stempel TOP SECRET, waarbij het Pentagon opdracht kreeg om militaire operaties voor te bereiden voor een invasie van Irak. Voor het eerst in het nieuwe millennium waren de schaakstukken in stelling gebracht. Het grote spel 'met als inzet de heerschappij over de wereld' kon weer beginnen.

In de volgende aflevering over hoe de grootvader van de huidige Amerikaanse president, de bankier Prescott Bush, in 1942 door de Amerikaanse overheid aangepakt werd vanwege financiële transacties met de nazi's, over de banden tussen de Bush en Bin Laden familie, over hoe de Bush-dynastie haar oliebelangen laat prevaleren boven die van het Amerikaanse volk, over de redenen waarom een deel van het Saoedisch koningshuis het terrorisme financiert en hoe Bush senior de CIA verbood hier onderzoek naar te verrichten, over het grote aantal ministers en veiligheidsfunctionarissen in de regering Bush junior dat, evenals de huidige president en vice-president, uit de oliemaatschappijen is gerekruteerd, over het feit dat tussen 2004 en 2008 de wereldproductie aan olie zal pieken en van dan af aan zal dalen, waardoor de rijke wereld steeds afhankelijker zal zijn van olie uit islamitische landen, waar de meeste reserves liggen. En tenslotte over het ware doel van het Amerikaans militair optreden in het Midden Oosten: te weten de vernietiging van de OPEC, dat over meer dan zeventig procent van de oliereserves beschikt en bij gebrek aan competitie in toenemende mate de olieprijs gaat bepalen.

De Humanist, februari/maart 2003



Oorlog om Olie 2


'De verborgen hand van de markt zal nooit werken zonder een verborgen vuist. McDonalds kan niet floreren zonder McDonnell Douglas, de ontwerper van de F-15,' zo omschreef Thomas Friedman het uitgangspunt van de Amerikaanse buitenlandse politiek. De vooraanstaande columnist van de New York Times voegde er tevreden aan toe: 'De verborgen vuist die de wereld veilig houdt voor de technologie van Silicon Valley heet het Amerikaanse Leger, Luchtmacht, Marine en het Mariniers Korps.' Op zijn beurt verklaarde een andere Amerikaanse strategische denker, Stephen Pelletiere: 'Het draait om de olie, maar u moet weten binnen welke context. Het is niet zo dat de Verenigde Staten de olie van Irak fysiek moet bezitten, het is dat de Verenigde Staten het vruchtgebruik, de heerschappij over de olie moet hebben. Want als het die zeggenschap er niet over heeft, dan heeft het geen greep op OPEC en kan het de wereld olieprijs niet bepalen. Daarnaast: als de Verenigde Staten de Irakese olie niet beheerst, als de Irakezen er de heerschappij over hebben, dan zullen de Irakezen ervoor zorgen een regionale supermacht te worden en dat zal botsen met de Amerikaanse belangen in de Golf.' Met deze feiten als achtergrond voorspelde Pelletiere al meer dan een jaar geleden een Amerikaanse invasie van Irak. Als voormalig hoofd van de sectie Irak van de CIA en emeritus hoogleraar Nationale Veiligheid van het Army War College weet Pelletiere uit eerste hand wat de drijfveren zijn achter de Amerikaanse energie politiek. Centraal daarbij staat de snel toenemende Westerse afhankelijkheid van olie uit de OPEC-landen. Volgens de National Energy Policy Development Group van het Witte Huis, met aan het hoofd vice president Cheney, is sinds 1985 de Amerikaanse olie import verdubbeld en zal tegen 2020 tweederde van zijn benodigde olie moeten worden ingevoerd, waardoor 'de Golf de voornaamste focus van de internationale energiepolitiek van de Verenigde Staten [zal] zijn,' aangezien 'een aanzienlijke inkrimping van de wereldwijde olievoorziening onze economie ernstig zou treffen… onze buitenlandse- en economische politiek ingrijpend zou beperken.' In het kader daarvan sprak het Congres met generaal Tommy Franks, commandant van de Amerikaanse troepen in het Perzische Golf gebied, om vervolgens te concluderen dat het verschaffen van de 'toegang tot energiebronnen' in die regio zijn voornaamste taak is. Vooruitlopend daarop heeft de Verenigde Staten in de jaren negentig in acht olielanden militaire bases aangelegd. 

Hoe vitaal de onbelemmerde oliestroom uit dat gebied is blijkt uit de feiten. Tot het einde van de jaren zestig beheerste zeven Westerse concerns de hele aardolie industrie. Maar toen begon het ene na het andere olieproducerende land zijn aardolievoorraden te nationaliseren. Bovendien werkten ze steeds nauwer samen binnen de in 1960 opgerichte OPEC, met als gevolg dat zij de prijs van 's werelds meest vitale grondstof gingen bepalen. De consequenties van die machtswisseling werden in 1973 pijnlijk merkbaar toen na de Jom Kippoer Oorlog de Arabische OPEC-landen de prijs van een vat olie met zeventig procent verhoogden, waardoor de meeste Westerse naties in een economische crisis belandden. Inmiddels is -gezien vanuit het perspectief van de rijke industrielanden - de situatie nog meer verslechtert, aangezien de wereld olievoorraden binnen afzienbare tijd hun hoogtepunt bereiken en er van dan af aan steeds minder olie op aarde zal zijn. Een van de deskundigen die daarop wees is Kenneth Deffeyes, emeritus hoogleraar van de Princeton Universiteit, adviseur van de olie industrie en jarenlang werkzaam geweest op het onderzoekslaboratorium van Shell in Houston. Twee jaar geleden verscheen zijn boek 'Hubbert's Peak. The Impending World Oil Shortage,' waarin hij schreef over de oliegeoloog King Hubbert, die aan de hand van een door hem ontworpen model al in 1956 voorspelde dat de Amerikaanse olieproductie begin jaren zeventig zou pieken. De Verenigde Staten zou vanaf dat moment olie moeten gaan importeren. Zijn berekening kwam precies uit. Deffeyes constateert dat 'rond 1995, verschillende analisten de methode van Hubbert begonnen toe te passen op de wereld olieproductie, en de meesten van hen schatten dat het piekjaar voor de olie op aarde tussen 2004 en 2008 zal zijn.' Een conclusie die gedeeld wordt door Colin Campbell, afgestudeerd in Oxford en veertig jaar lang als exploratiegeoloog werkzaam geweest in de olie industrie, auteur van 'The Coming Oil Crisis.' Als gerespecteerd wetenschapper vroeg het Britse Lagerhuis hem in 1999 een lezing te geven over zijn vakgebied. Campbell waarschuwde de parlementsleden dat rond 2008 de aardoliereserves over hun hoogtepunt heen zijn en dat 'de productie dan haar onvermijdelijke… afname zal beginnen met ongeveer drie procent per jaar. Toenemende tekorten zullen ontstaan, landbouw en transport zullen ernstig getroffen worden. De wereldwijde markt zal aan een eind komen door hoge transportkosten.' Hij attendeerde zijn gehoor erop dat het vinden van nieuwe olievelden in de jaren zestig piekte en dat 'we nu maar één vat vinden voor elke vier vaten die we verbruiken,' met als resultaat dat de welvaart in ons deel van de wereld volledig afhankelijk wordt van de elf OPEC-naties, waar 77 procent van alle oliereserves liggen. Maar liefst 67 procent van die olie ligt in slechts vijf landen in het Midden Oosten. Campbell waarschuwde het Britse parlement dan ook dat binnenkort 'de landen in het Midden Oosten… beseffend dat ze geen competitie hebben, zich dan vrij voelen om veel hogere prijzen op te leggen… Ik vind het absurd dat het beheer over het uitputten van de wereldvoorraad van de meest belangrijke brandstof over wordt gelaten aan een paar feodale families in het Midden Oosten. De regeringen die de olie afnemen zouden zich moeten realiseren waar hun belangen liggen.' 

Vanuit deze achtergrond is het Amerikaanse en Britse militaire optreden te verklaren. Kon de Verenigde Staten tot begin jaren zeventig nog zelf in zijn oliebehoefte voorzien, nu moet het al 55 procent importeren. Daarmee wordt 's werelds machtigste staat steeds afhankelijker van de OPEC landen, op Venezuela na alle naties met een overwegend islamitische bevolking. In 1998, tijdens het presidentschap van Clinton, bepleitte een groep neoconservatieven in een brief aan het Congres voor militair ingrijpen. 'We moeten voorbereid zijn om die macht te gebruiken om onze vitale belangen in de Golf te beschermen - en zonodig, moeten we helpen Saddam ten val te brengen.' De brief was ondertekend door de huidige vice president Cheney, de huidige minister van Defensie Rumsfeld, de huidige onderminister van Defensie Wolfowitz, de huidige onderminister van Buitenlandse Zaken Armitrage, benevens een aantal leidinggevende functionarissen uit de olie industrie, en tenslotte de voormalige onderminister van Defensie en huidige voorzitter van de Raad voor Defensiepolitiek van het Pentagon Richard Perle, die in 1996 samen met drie andere vooraanstaande joodse Amerikanen het rapport schreef 'A Clean Break: een Nieuwe Strategie voor het Veilig Stellen van het Rijk,' waarin toenmalig premier Netanyahu werd geadviseerd de Oslo Akkoorden te verwerpen en om de West Bank en Gaza onmiddellijk te annexeren. Daarnaast pleitte deze extremisten voor het elimineren van Saddam Hoessein als eerste stap op weg naar het omverwerpen van de regeringen van Syrië, Libanon, Saoedi Arabie en Iran. Kortom: de machtige olielobby en de pro-Israel lobby hadden elkaar gevonden in een gemeenschappelijk streven: het verwijderen van Saddam Hoessein. Niet omdat hij een schurk is, maar om enerzijds de olie te beheersen en anderzijds de Israëlische hegemonie over het Midden Oosten te handhaven, die alleen maar kan blijven bestaan zolang 'de nationale veiligheid' van de Verenigde Staten niet bedreigd wordt, dat wil zeggen: zolang het niet overgeleverd is aan de politiek van de islamitische olielanden. December 1999 verscheen het beleidsstuk 'Een Nationale Veiligheids Strategie voor een Nieuwe Eeuw,' speciaal geschreven voor het Witte Huis. In de introductie wordt meteen gedefinieerd hoe breed het begrip 'nationale veiligheid' is, namelijk 'de economische welvaart van onze samenleving,' waaraan wordt toegevoegd dat 'we zullen doen wat we moeten doen om deze belangen te verdedigen… gebruik makend van onze militaire macht unilateraal en resoluut.' Donald Losman, hoogleraar economie aan de National Defence University, die onder het ministerie van Defensie valt, constateerde dan ook dat 'Amerika bereid is om militaire macht te gebruiken om economische doelen te bereiken… Dergelijke motieven en rationalisaties… worden vandaag de dag aanvaard als onderdeel van onze eigen nationale veiligheidsstrategie. In het nationale veiligheids document van 1997 werd "de vrije stroom van olie" niet alleen als essentieel beschouwd, maar het moest ook nog tegen "redelijke prijzen" zijn.' Nog voor de aanslagen van 11 september 2000 schreef de Nationale Inlichtingen Raad, een coalitie van verschillende Amerikaanse veiligheidsdiensten in een nota dat als gevolg van de globalisering het terrorisme zal toenemen door de steeds breder wordende kloof tussen arm en rijk, waardoor spanningen en chaos zullen toenemen en geweld tegen de Verenigde Staten. De geheime diensten waarschuwen tevens dat Perzische Golf olie steeds belangrijker wordt en Amerika er daarom de heerschappij over moet hebben. Het probleem wordt steeds nijpender, want met slechts 4 procent van de wereldbevolking verbruikt de Verenigde Staten meer dan 25 procent van alle geproduceerde olie. 

Onmiddellijk na het aantreden van de regering Bush publiceerde de Amerikaanse Raad voor Buitenlandse Betrekkingen het rapport 'Strategische Energie Politiek voor de 21ste Eeuw,' waarin wordt aangedrongen op militaire interventies om de olie en gasvoorziening veilig te stellen. Gewezen wordt op het feit dat de Amerikaanse olievoorraden uitgeput raken en het eind van goedkope olie al in zicht is. De raad adviseert de president om het Pentagon zitting te laten nemen in de National Energy Development Group. Precies twee maanden na de aanslagen van 11 september spelde de Economist het allemaal nog eens een keer uit. Het tijdschrift voor het internationale zakenleven verscheen met een coverstory onder de titel 'Verslaafd aan olie, een gevaarlijke verslaving,' waarin beschreven wordt hoe Osama bin Laden ooit eens opgemerkt had dat olie 144 dollar per vat zou moeten kosten, meer dan vier keer zo hoog als de huidige prijs, wat al als extreem duur wordt gezien. In het artikel stelt de Economist: 'Een paar jaar geleden publiceerde de leider van de Al Qaida terroristen een nauwelijks opgemerkte proclamatie over energiepolitiek. Daarin beschuldigde hij de Verenigde Staten van "de grootste diefstal in de geschiedenis" door zijn militaire aanwezigheid in Saoedi Arabie te gebruiken om de olieprijzen laag te houden. In zijn opinie is die diefstal opgelopen tot een bedrag van 36 biljoen dollar. Hij stelde dat Amerika iedere moslim ter wereld nu 30.000 dollar schuldig is, een bedrag dat steeds verder oploopt… Amerika ging er tot nu toe vanuit dat als een vijandige groepering of regime de olievelden in het Midden Oosten overnam, het dan zijn troepen zou sturen om de onruststokers te verpletteren om op die manier de olie te beschermen. Maar op dit moment zouden die terroristen nucleaire wapens kunnen hebben die ze tegen de Amerikanen inzetten of tegen de olievelden zelf.' Daarbij speelt nog een zaak. 'Omdat de wereld zo afhankelijk blijft van olie… kan het geen enkele verstoring in de bevoorrading dulden. En de mogelijkheid van een dergelijke bevoorradingsschok is in de komende paar decennia groot.' Op dit moment schommelt het aandeel van OPEC in de wereldwijde olie export rond de veertig procent. Om de prijs relatief hoog te houden pompt Saoedi Arabie, de grootste producent, aanzienlijk minder op dan het zou kunnen. 'Aangezien de wereld doorgaat met het uitputten van de olie uit niet-OPEC landen zal het [OPEC] aandeel dramatisch stijgen - en parallel daaraan, de macht over de markt van die regimes in het Midden Oosten. Deze dreiging is met name acuut voor de Verenigde Staten, dat tegelijkertijd de grootste olieverslinder is en de facto garant staat voor de oliebevoorrading van zijn bondgenoten… Zelfs korte termijn verstoringen kunnen de wereldeconomie totaal verwoesten… De opzienbarende golf van olievondsten in de jaren zestig en zeventig in niet-OPEC landen in de Noordzee, Alaska en andere plaatsen heeft geholpen als tegenwicht voor de OPEC macht om de prijs te bepalen. Maar deze grote olievelden staan op het punt… van snelle afname. In de Noordzee bijvoorbeeld zijn de meeste grote velden nu voor zeventig tot negentig procent uitgeput… Het beroep op OPEC zal de komende twintig jaar dramatisch stijgen,' aldus de Economist. Vandaar dat al vanaf het begin van de jaren negentig in officiële Amerikaanse uitspraken en overheidsrapporten aangedrongen wordt om zo nodig met militair geweld de heerschappij over de olie te herstellen. 

Pas na het aantreden van de regering Bush werden deze dringende oproepen in praktische politiek omgezet. En dat is niet verwonderlijk. Het publiek en privé belang vielen nu volledig samen. Na het bekend worden van de samenstelling van de nieuwe Amerikaanse regering concludeerde het vaktijdschrift 'Oil & Gas Journal': 'Gezien vanuit het perspectief van de [olie] industrie, kan de casting van de hoofdrollen niet beter zijn.' President Bush komt net als zijn vader uit de olie industrie, vice-president Cheney was directeur van Halliburton, 's werelds grootste olie dienstverleningsmaatschappij. Condoleezza Rice, de Nationale Veiligheids Adviseur was een directeur van Chevron. Als afscheidscadeau werd onder andere een supertanker naar haar vernoemd, de minister van Handel Don Evans was een directeur van de oliemaatschappij Tom Brown Inc., en van Sharp Drilling, een aannemersconcern dat voor oliemaatschappijen werkt. Gale Norton, minister van Binnenlandse Zaken was bedrijfsadvocate en vurig pleitbezorgster van olieboringen in beschermde natuurgebieden, minister van Energie, Spencer Abraham toonde zich als senator tegenstander van maatregelen om olie verslindende luxe terreinwagens aan bepaalde regels te binden. Daarnaast was hij voorstander van het bezuinigen op onderzoek naar duurzame energie en was hij voor het afschaffen van de federale belasting op benzine. Hoewel het Amerikaanse bedrijfsleven altijd al politici kocht, was ditmaal vooral de olie en energiesector succesvol. Zo was het door grootschalige corruptie failliet gegane energieconcern Enron de grootste financier van de politieke ambities van het koppel Bush/Cheney. Dat het om grote bedragen gaat blijkt wel uit het feit dat Halliburton sinds 1992 meer dan 1,6 miljard dollar in verkiezingscampagnes van Congresleden investeerde. Tijdens zijn vijfjarig directeurschap van deze maatschappij ontving vice president Cheney 45 miljoen dollar aan honorarium en aandelen. Daarnaast ontving hij als afscheidsgift twintig miljoen dollar in de vorm van extra aandelen in dit oliedienstverleningsbedrijf, waardoor zijn persoonlijk vermogen direct gekoppeld is aan de stijging of daling van de aandelenkoersen van Halliburton, dat nog in 1998 voor 23 miljoen dollar werkzaamheden uitvoerde voor het regime van Saddam Hoessein. In een tijd dus dat de Verenigde Staten in het kader van de sancties de uitvoer van bijvoorbeeld medicijnen naar Irak saboteerde. Na het verdrijven van de dictator zullen de investeringen verveelvoudigen in verband met de wederopbouw van de Irakese olie industrie. Hetzelfde persoonlijke belang heeft ook Bush junior, die aandelen bezit in de wapenfabrikant General Electric, de oliemaatschappijen ExxonMobil, Pennzoil en Tom Brown Inc.. Vooral 's werelds grootste olieconcern ExxonMobil zal na de regimewisseling naar verwachting miljardenconcessies in de wacht slepen. De aandelenkoersen van deze concerns zullen zodoende stijgen en daarmee de winstuitkeringen aan de Amerikaanse president en vice president. 

Kenmerkend is dat de familie Bush nooit kieskeurig is geweest bij het vermeerderen van hun bezit. De grootvader van de huidige president, de bankier Prescot Bush, werd in 1942 door de toenmalige regering van de Verenigde Staten juridisch aangepakt vanwege financiële transacties met de nazi's, drie van zijn bankondernemingen werden daarbij geconfisceerd. Na de oorlog slaagde hij er als senator in een wet te torpederen waarbij natuurlijke hulpbronnen onder de zeebodem genationaliseerd zouden worden. Intussen had zijn zoon, de eerste Bush die president zou worden, met geld van Wall Street bankiers, een oliebedrijf opgericht, Zapata Oil, dat op zee olie begon te boren. Een decennium later werd hij, financieel gesteund door oliemaatschappijen, tot Congreslid gekozen en nog weer later tot president. Op zijn beurt stichtte zoon George met geld van dezelfde Wall Street connecties een eigen oliebedrijf, Arbusto Energy, dat al snel in financiële moeilijkheden raakte. Een New Yorkse investeerder schoot hem financieel te hulp en de naam van het bedrijf werd veranderd in Bush Exploratie, dat beter klonk nu zijn vader vice-president was. Maar opnieuw raakte het in financiële problemen. Bush Exploratie fuseerde, Bush junior kreeg zestien procent van de aandelen en het pro forma voorzitterschap van de raad van bestuur. Onlangs verklaarde tegenover de BBC de Saoedische sjeik Yamani, een kwart eeuw lang de leidende autoriteit binnen OPEC, dat Bush senior in 1986, toen de olieprijs fors was gezakt, de Saoedische regering verzocht om minder op te pompen opdat de prijs zou stijgen. Maar zelfs die steun voor zijn zoon hielp niet, want opnieuw dreigde een faillissement. Ditmaal werd hij van de ondergang gered doordat Harken Energy, een middelgroot bedrijf van een New Yorkse advocaat, het bedrijf opkocht. Bush junior kreeg een fors pakket aandelen en werd tot lid van de raad van bestuur benoemd, zodat junior als een soort visitekaartje kon functioneren. Hoe voortreffelijk die zet was, bleek drie jaar later, toen tijdens het presidentschap van Bush senior de regering van Bahrein plotseling de onderhandelingen met het olieconcern Amoco verbrak en de concessie om voor de kust naar olie te boren aan Harken Energy gaf, terwijl het nooit eerder op zee had geboord en bovendien nooit buiten het zuiden van de Verenigde Staten werkzaam was geweest. Dankzij bemiddeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de door Bush senior pas benoemde Amerikaanse ambassadeur in Bahrein kreeg Harken een miljardencontract in handen. Binnen enkele weken schoten de aandelen van Bush juniors oliebedrijf met 22 procent omhoog, waardoor hij als snel multimiljonair werd. Nu hij zijn eigen kapitaal had vergaard was het tijd voor een politieke carrière, daarbij bijgestaan door zijn vriend en huidige minister van Handel, Don Evans, die het verkiezingsfonds beheerde. Met financiële steun van zijn olieconnecties werd junior tot tweemaal toe gouverneur van Texas, inmiddels de meest vervuilde staat van het land. Het staat bovenaan wat betreft uitstoot van kankerverwekkende chemicaliën en van kooldioxide. De hoofdstad Houston, het hoofdkwartier van de Amerikaanse olie en petrochemische industrie, is een ecologisch rampgebied genoemd. Het water van meer dan tienduizend kilometer aan Texaanse rivieren is volgens federale normen ernstig vervuild. Toen in 1999 de olieprijzen daalden forceerde gouverneur Bush een belastingverlaging voor de olie- en gasproducenten. Dankzij mazen in de wet hoeven industriële complexen zich niet te houden aan maatregelen op het gebied van de luchtverontreiniging. Ondertussen wist junior de controle op waterverontreiniging drastisch te beperken en slaagde hij erin zijn olievrienden te benoemen op vitale posten, waaronder de Texaanse Milieu Beschermings Dienst. 

September 2000 concludeerde de door -onder andere- Cheney, Rumsfeld en Wolfowitz opgerichte denktank 'Project voor de Nieuwe Amerikaanse Eeuw' dat 'hoewel het onopgeloste conflict met Irak een onmiddellijke rechtvaardiging verschaft, overstijgt de noodzaak van een aanzienlijke Amerikaanse militaire aanwezigheid in de Golf het vraagstuk van het regime van Saddam Hoessein.' Zoals uit deze woorden blijkt gaat het niet in de eerste plaats om Irak. In feite draait het om Saoedi Arabie, de grootste producent binnen OPEC, die de olieprijs bepaalt. Onlangs stelde Michael Renner, olie-expert van het in Washington gevestigde World Watch Institute het aldus: 'De heerschappij over de Irakese olie zal de Verenigde Staten in staat stellen de Saoedische invloed op de oliepolitiek te verminderen en Washington een enorme macht over de wereld oliemarkt geven.' Zodra de Irakese olie industrie op volle toeren draait zal 'Saoedi Arabie niet langer meer de dominante producent zijn, die eigenhandig de oliemarkt kan beïnvloeden… Het openen van de Irakese oliekraan zal de wereld overspoelen en prijzen aanzienlijk omlaag drijven.' Sinds het herenakkoord van 1945 over de olie tussen president Roosevelt en de Saoedische koning Ibn Saoed is de situatie in de wereld ingrijpend veranderd. Zelfs in het conservatieve Saoedi Arabie, waar het aantal inwoners de afgelopen dertig jaar is verviervoudigd tot meer dan 21 miljoen mensen. Rond de zestig procent van de bevolking is nu jonger dan twintig jaar oud. Het officiële werkloosheidscijfer is vijftien procent, maar onofficieel bedraagt het meer dan 25 procent. De helft van de academici is afgestudeerd in een islam studie en bezit dus kennis die nutteloos is voor het opbouwen van een moderne economie. Het koninkrijk telt 7000 prinsen en de corruptie onder de elite is bijzonder hoog. De olie opbrengsten zijn gedaald van 227 miljard dollar in 1981 naar 31 miljard dollar vijf jaar later en zijn sindsdien op hetzelfde niveau blijven steken. Het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking is de afgelopen twintig jaar meer dan gehalveerd. Vorig jaar daalde de economie met twee procent. In 1981 bezat Saoedi Arabie honderd miljard dollar aan financiële reserves. In 2000 had het een buitenlandse schuld van 150 miljard dollar. Al die miljarden verdwenen als gevolg van oorlogen en wapenaankopen. Saoedi Arabie financierde Irak in zijn oorlog tegen Iran met 26 miljard dollar voor een bloedbad, waarbij -in de woorden van Henry Kissinger- 'het uiteindelijke Amerikaanse belang… is dat beide partijen zullen verliezen.' Volgens de aloude koloniale doctrine van verdeel en heers wilde Washington wel dat het regime van ayatollah Khomeini werd vernietigd, maar niet dat het Irakese regime daardoor een regionale grootmacht zou worden. Met in totaal 36 miljard dollar financierde Riyadh tezamen met en andere Golfstaten de Golfoorlog van 1991. En in de jaren negentig kocht Saoedi Arabie voor honderd miljard dollar aan wapens, voornamelijk van de Verenigde Staten, bijna veertig procent van de wereldwijde wapenverkoop aan ontwikkelingslanden in tien jaar tijd, zodat de Verenigde Staten in feite vorstelijk verdiende aan die Golfoorlog. Bovendien is er sprake van kapitaalvlucht. Vele miljarden dollars oliegeld van de elite werd in Amerikaanse concerns geïnvesteerd. Het probleem is nu dat Saoedi Arabie van een schatrijk land een straatarme natie is geworden en niet langer meer als buffer kan fungeren voor een te hoge olieprijs. In 1981 kon het onbezorgd tien miljoen vaten per dag produceren, maar twee decennia later niet meer. Na een lange periode van lage prijzen besloot OPEC in maart 1999 de productie te verminderen om zo de prijs op te drijven. Daarmee nam Saoedi Arabie voor het eerst duidelijk afstand van zijn vroegere matigende rol, waarbij het als grootste producent binnen de organisatie volgens afspraak met de Amerikanen de prijs zo laag mogelijk hield. Die tijd van het op commando zoveel mogelijk oppompen is voorbij: de prijs zou dan teveel zakken, de inkomsten zouden dalen, de armoede van de eigen bevolking zou verder toenemen en daarmee de binnenlandse spanningen, waardoor het voortbestaan van het koningschap bedreigd wordt. De sjah van Iran was een illustrerend voorbeeld geweest van hoe een verpauperde bevolking en een opkomend fundamentalisme een regime ten val konden brengen. Ondanks of beter nog: juist dankzij de massale Amerikaanse politieke en militaire steun. 

Augustus vorig jaar lekte een geheim rapport uit, waarin Saoedi Arabie 'het centrum van het kwaad' werd genoemd, de meest gevaarlijke tegenstander in het Midden Oosten. Het was geschreven door de Rand Corporation voor het Pentagon, dat een invloedrijke stem heeft bij het bepalen van het Amerikaanse regeringsbeleid. Volgens de Britse Observer wordt 'Washington geadviseerd een directe confrontatie aan te gaan met de voormalige bondgenoot, om zonodig zijn olievelden, die van cruciaal belang zijn voor de Amerikaanse energie, in beslag te nemen… Vice-president Dick Cheney, die zelf commerciële belangen heeft in het Midden Oosten, omschreef… in Californie zonder omwegen zijn bezwaar tegen Saddam: "Hij zit boven op 10 procent van 's werelds olievoorraden."' De Observer voegde eraan toe dat 'als Saddam ten val wordt gebracht, dan verwachten de Westerse oliemaatschappijen, onder aanvoering van ExxonMobil veel makkelijker toegang te hebben tot die oliereserves, waardoor ze minder afhankelijk worden van de Saoedische olievelden en de toekomst van de Saoedische koninklijke familie.' In het rapport van de Rand Corporation wordt ervoor gewaarschuwd dat de Saoedische koninklijke familie afhankelijk is van islamitische terroristische groeperingen die gelieerd zijn aan Al Qaida en dat men miljarden dollars besteed aan het steunen van, anti Westerse, religieuze activiteiten in de hele wereld. De regering Bush wordt aangeraden een ultimatum te stellen door het dreigen met militaire en financiële middelen. De Verenigde Staten zou zelfs voorbereidingen moeten treffen om de Saoedische olievelden in beslag te nemen. 'De Saoedi's zijn op elk niveau van de terroristische keten actief, van planners tot financiers, van leidinggevend kader tot uitvoerend soldaat, van ideoloog tot cheerleader… Saoedi Arabie steunt onze vijanden en valt onze bondgenoten aan,' aldus de Rand Corporation, waarin onder andere de voormalige minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger zitting heeft, benevens de voormalige vice president Dan Quayle en de voormalige ministers van Defensie James Schlesinger en Harold Brown. 

Een jaar eerder al schreef de bekende onderzoeksjournalist Seymour Hersh in de New Yorker over onderschepte telefoongesprekken tussen leden van de Saoedische koninklijke familie waaruit duidelijk werd hoe corrupt, verzwakt en vervreemd het regime is van zijn religieuze achterban, hoe 'het zijn toekomst veilig probeert te stellen door het verstrekken van honderden miljoenen dollars aan… beschermingsgeld aan fundamentalistische groeperingen die het regime willen omver werpen…. In recente interviews beschrijven huidige en voormalige veiligheids- en militaire functionarissen de groeiende instabiliteit van het Saoedisch regime… Ondanks zijn olie-inkomsten heeft Saoedi Arabie al meer dan een decennium een begrotingstekort en heeft nu een grote buitenlandse schuld. Amerikaanse bouwondernemingen en oliemaatschappijen voeren elk jaar miljardenopdrachten uit in Saoedi Arabie, 's werelds grootste olieproducent. Eind vorig jaar werkte Halliburton, de olie dienstverleningsmaatschappij waarvan Dick Cheney hoofd was… in Saoedi Arabie… De CIA werd ervan weerhouden om risicovolle inlichtingenoperaties in het land uit te voeren… In 1994 liep de eerste secretaris van de Saoedische ambassade bij de Verenigde Naties over en zocht politiek asiel in de Verenigde Staten. Volgens zijn advocaat Michael Wildes bracht hij ongeveer veertienduizend interne regeringsdocumenten met zich mee die de corruptie beschreven van de Saoedische koninklijke familie, de schendingen van de mensenrechten, en de financiële ondersteuning van terroristen… Er werd een ontmoeting gearrangeerd op het kantoor van zijn advocaat met twee FBI-agenten en een onder procureur-generaal van de Verenigde Staten. "Wij gaven hun een dwarsdoorsnede van de documenten en legden die op tafel," verklaarde Wildes vorige week tegenover mij. "Maar de agenten weigerden ze te accepteren…" Een vooraanstaande oliezakenman uit het Midden Oosten vertelde me in een recent gesprek: "Het wordt tijd om de waarheid onder ogen te zien. De oorlog werd verklaard door Bin Laden, maar er zijn duizenden Bin Ladens. Zij bepalen de regels van het spel - de agenda. Het is een nieuwe vorm van oorlog. Die fabelachtige militaire machine van jullie is volstrekt nutteloos… Mensen zoals ik hebben jullie een rad voor ogen gedraaid… We proberen jullie te behagen, maar we voelen ons al jarenlang gekwetst…" Het Saoedisch regime "zal na verloop van tijd exploderen," zei hij. Over de terroristen die verantwoordelijk zijn voor de aanvallen van 11 september verklaarde hij: "Nu bepalen zij de timing. Als ze soortgelijke operaties in Saoedi Arabie uitvoeren, dan zal de prijs van de olie omhoogschieten tot honderd dollar per vat,"' aldus het artikel van Seymour Hersh. Mocht het Saoedisch koninklijk huis ten val worden gebracht door islamitische fundamentalisten dan zou, zoals het verdrijven van de Sjah van Perzië eerder al aantoonde, dit niet alleen ernstige gevolgen hebben voor de olietoevoer, maar ook voor de miljarden verkoop van wapens aan dat land. Op dat laatste wees enige tijd geleden de oud CIA-functionaris Stephen Pelletiere: 'De Saoedi's kopen gigantische hoeveelheden wapens van de Verenigde Staten, met als gevolg dat ze een steunpilaar zijn van de Amerikaanse wapen en munitie-industrie. Het is die connectie die regeringen als die van Bush in stand moet houden. Het is waar dat er een persoonlijke band bestaat tussen de Saoedi's en de Bush familie, maar dat is niet de enige reden waarom de Bushes zich in de gekste bochten wringen om de Saoedi's te vriend te houden en met hen samen te werken. Het werkelijke belang is de enorme wapencontracten van miljarden en nog eens miljarden dollars, die concerns als Raytheon en Boeing en niet te vergeten de Carlyle groep in leven houden. De Carlyle Groep is een nogal schimmige firma in de zin dat we er niet zoveel informatie over krijgen als we zouden moeten, maar zeker is dat een van de sectoren waar ze zich mee bezighouden wapenproductie is. De Saoedi's zijn leden van de Carlyle Groep evenals, zoals ik eerder al zei, vooraanstaande Texanen.' 

Hoge posities binnen de Carlyle groep worden bekleed door voormalige Amerikaanse regeringsfunctionarissen, een minister van Defensie, van Buitenlandse Zaken, een Witte Huis adviseur, en Bush senior. Op 27 september 2001 berichtte The Wall Street Journal het volgende: 'Wanneer de Verenigde Staten zijn defensiebudget verhoogt in verband met zijn missie een einde te maken aan de terroristische activiteiten die Osama bin Laden ten laste worden gelegd, zal daar iemand geheel onverwacht van meeprofiteren: de familie van meneer Bin Laden… De puissant rijke Saoedische clan… heeft geïnvesteerd in een aandelenfonds dat werd ingesteld door de Carlyle Groep, een handelsbank uit Washington met goede connecties, die zich specialiseert in het opkopen van defensie- en ruimtevaartbedrijven… Osama is een van de meer dan vijftig kinderen van Mohammed bin Laden, de grondlegger van het familiebedrijf dat een waarde van vijf miljard dollar vertegenwoordigt.' Einde citaat. Een oorlog tegen Irak zal voor de Carlyle Groep, waaraan de families Bush en Bin Laden zijn verbonden, uiterst lucratief zijn. Een maand vóór de aanslagen van 11 september verklaarde FBI agent John O'Neill: 'Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken -met achter zich de olielobby, die de entourage vormt van president Bush- heeft verhinderd dat er een poging werd gedaan de schuld van Bin Laden aan te tonen… Het belangrijkste obstakel bij het onderzoek naar islamitisch terrorisme waren de belangen van de Amerikaanse olieconcerns en de rol die daarbij door Saoedi Arabie gespeeld werd.' Uit frustratie nam O'Neill ontslag. Op 11 september kwam hij als veiligheidsfunctionaris van de Twin Towers om het leven. 

Lees verder...

Geen opmerkingen: