zaterdag 1 december 2012

'Deskundigen' 45

Public Opinion
Op dezelfde pagina 197 van Geert Mak's reisboek waar hij Walter Lippmann in een verkeerde context plaatst wordt het volgende geponeerd naar aanleiding van John Steinbeck's desillusie over de VS:
In werkelijkheid was hij, zo blijkt uit zijn brieven en uitlatingen, zeer bezorgd over de toekomst van zijn land. Hij was daarin niet de enige. Er was in diezelfde tijd onder journalisten en intellectuelen een hele discussie gaande over de missie van Amerika in de nieuwe wereld van 1960. Het was, in zijn doelgerichtheid, een typisch Amerikaanse vraag: Waarnaar streeft ons land eigenlijk, nu er zo ongelooflijk veel is bereikt.
Laten we wederom Mak's beweringen tegen het licht houden en zien wat er van overblijft. Allereerst: een 'land' streeft nooit naar iets, de bewoners ervan kunnen naar iets gemeenschappelijks streven, maar meestal streeft een kleine hegeoministische klasse naar iets en zeker niet de bevolking in haar geheel.  Die is alleen bezig met overleven. En dat is ook het geval met de VS. Bovendien bestaat er een groot verschil tussen streven naar en gedreven worden door. Het eerste typeert een bewuste houding en het tweede grotendeels een onbewuste. Al eerder schreef ik het volgende:
John Steinbeck's typering dat de bevolking van de VS gedreven wordt door een ‘nerveuze rusteloosheid, een honger, een dorst, een brandend verlangen naar iets onbekends – misschien wel moraliteit,’ maakt Steinbeck, volgens Mak, tot 'een doemdenker,' wiens boek Cannery Row ‘een buitengewoon on-Amerikaans, misschien zelfs anti-Amerikaans boek’ is, fundamenteel afwijkend van het in zijn ogen kenmerkende ‘optimisme van de Amerikanen.’

Steinbeck besefte dat de zogenaamde 'Amerikaanse Droom' waar Mak in zijn reisboek naar op zoek claimt te zijn, was ontaard in een materialistische, platte en verstikkende cultuur die door Mary McCarthy in 1962 aldus werd beschreven:

The inalienable rights to life, liberty, and the pursuit of happiness appear, in practice, to have become the inalienable rights to a bathtub, a flush toilet, and a can of Spam.

Gezien Mak's opvatting over 'de Amerikanen' die 'hele optimistische mensen blijven. Echt dat vind ik ook fantastisch van ze! Ze blijven de moed erin houden,' en kritische denkers door hem afgedaan worden als 'doemdenkers' moeten we er wel van uitgaan dat hij ook Mary McCarthy's woorden als 'on-Amerikaans, misschien zelfs anti-Amerikaans' zal vinden. Dus over die fundamentele kritiek kan Mak het niet hebben. Het gaat bij hem over 'de missie van Amerika in de nieuwe wereld van 1960.'  Omdat hij nu de 'wereld' introduceert moeten we er van uitgaan dat hij het heeft over het imago van de VS in de buitenlandse politiek. De vraag is nu of er rond '1960' sprake was van een publieke discussie in de VS over de expansionistische Amerikaanse politiek. Een politiek beleid waarvan het resultaat door president Eisenhower, achter gesloten deuren, een 'legacy of ashes' werd genoemd en dat in 2007 door de gerenommeerde Amerikaanse journalist Tim Weiner 720 pagina's lang in al zijn gruwelijkheid werd beschreven in een standaardwerk over 'de geschiedenis van de CIA.'  Het antwoord is: nee, er was in de mainstream media geen publieke discussie over de wenselijkheid van de gewapende Amerikaanse interventies, over het omverwerpen van democratisch gekozen regeringen in landen als Guatemala en Iran, over de agressieve containment politiek tegenover de Sovjet Unie, dan wel over de krankzinnigheid van de suïcidale kernwapenstratgie. Waarover Mak het dan heeft blijft een raadsel. Hij citeert Lippmann die het over 'grootse doeleinden' rept. Maar welke 'grootse doeleinden'? Mak geeft geen concrete voorbeelden. Wel citeert hij uit Steinbeck's brief aan Adlai Stevenson over een 'nerveuze rusteloosheid, een honger, een dorst, een brandend verlangen naar iets onbekends – misschien wel moraliteit,' maar dit soort waarnemingen kwalificeert Mak als 'ongegeneerd... pessimisme,' en stelt hij dat 'ook Steinbeck een doemdenker [was].' Voor hem staat deze fundamentele kritiek van welke Amerikaanse intellectueel dan ook gelijk aan doemdenken, daar kan hij het dus niet over hebben. Maar opnieuw: wat dan? Het blijft gissen voor de lezers van zijn Reizen zonder John. Laat ik daarom zelf een  Walter Lippmann's Public Opinion kort uiteenzetten. Het is een 383 pagina's tellend klassiek werk over hoe de publieke opinie in een parlementaire democratie gecreëerd en daarmee gemanipuleerd kan worden. Het boek illustreert de tradititionele angst van de Amerikaanse aristocratie voor de meerderheid van de bevolking, voor wat Elbridge Gerry, naderhand de vijfde vice-president van de VS zag als 'the excess of democracy.' Wanneer de parlementaire vertegenwoordigers van de massa de macht zouden krijgen, zou daaruit allerlei 'evils we experience' voortvloeien, aldus deze koopmanszoon tijdens de Conventie waar, achter gesloten deuren, de rijke elite de Amerikaanse Grondwet besprak en aannam. Die angst voor een ware democratie is diep geworteld in de VS, zoals sociaal-wetenschappelijke studies van links en rechts hebben aangetoond. Zo concludeert de voormalige deken van de Berkeley Graduate School of Journalism, Ben Bagdakian, die als journalist van de Washington Post de Pentagon Papers van Daniel Elsberg publiceerde, dat de geinstitutionaliseerde vertekening van de werkelijkheid door de commerciele media

does not merely protect the corporate system. It robs the public of a chance to understand the real world.

Een andere gezaghebbende Amerikaanse media-analist, W. Lance Bennett, hoogleraar Politieke Wetenschappen aan de University of Washington, wijst er op dat

The public is exposed to powerful persuasive messages from above and is unable to communicate meaningfully through the media in response to these messages... Leaders have usurped enormous amounts of political power and reduced popular control over the political system by using the media to generate support, compliance, and just plain confusion among the public.

Lippmann's 'manufacturing of consent' heeft niet geleid tot wat Geert Mak kwalificeert als een 'vitale... Amerikaanse democratie,' maar tot

a powerful system of induced conformity to the needs of privilege and power. In sum, the mass media of the United States are effective and powerful ideological institutions that carry out a system-supportive propaganda function by reliance on market forces, internalized assumptions, and self-censorship, and without significant overt coercion. This propaganda system has become even more efficient in recent decades with the rise of the national television networks, greater mass-media concentration, right-wing pressures on public radio and television, and the growth in scope and sophistication of public relations and news management.

aldus de Amerikaanse geleerden Edward S. Herman en Noam Chomsky in hun uitgebreid gedocumenteerde studie Manufacturing Consent. The political economy of the Mass Media. Beide hoogleraren constateren dat  

In contrast to the standard conception of the media as cantankerous, obstinate, and ubiquitous in their search for truth and their independence of authority, we have spelled out and applied a propaganda model that indeed sees the media as serving a 'societal purpose,' but not that of enabling the public to assert meaningful control over the political process by providing them with the information needed for the intelligent discharge of political responsibilities. On the contrary, a propaganda model suggests that the "societal purpose" of the media is to inculcate and defend the economic, social, and political agenda of privileged groups that dominate the domestic society and the state. The media serve this purpose in many ways: through selection of topics, distribution of concerns, framing of issues, filtering of information, emphasis and tone, and by keeping debate within the bounds of acceptable premises,'

De conclusie van het 412 pagina's omvattende boek is tenslotte:

As we have stressed throughout this book, the U.S. media do not function in the manner of the propaganda system of a totalitarian state. Rather, they permit -- indeed, encourage -- spirited debate, criticism, and dissent, as long as these remain faithfully within the system of presuppositions and principles that constitute an elite consensus, a system so powerful as to be internalized largely without awareness. No one instructed the media to focus on Cambodia and ignore East Timor. They gravitated naturally to the Khmer Rouge and discussed them freely -- just as they naturally suppressed information on Indonesian atrocities in East Timor and U.S. responsibility for the agression and massacres. In the process, the media provided neither facts nor analyses that would have enabled the public to understand the issues or the bases of government policies toward Cambodia and Timor, and they thereby assured that the public could not exert any meaningful influence on the decisions that were made. This is quite typical of the actual 'societal purpose' of the media on matters that are of significance for established power; not 'enabling the public to assert meaningful control over the political process,' but rather averting any such danger. In these cases, as in numerous others, the public was managed and mobilized from above, by means of the media's highly selective messages and evasions.

En:

Given the imperatives of corporate organization and the workings of the various filters, conformity to the needs and interests of privileged sectors is essential to succes. In the media, as in other major institutions, those who do not display the requistite values and perspectives will be regarded as 'irresponsible,' 'ideological,' or otherwise aberrant, and will tend to fall by the wayside. While there may be a small number of exeptions, the pattern is pervasive, and expected. Those who adapt, perhaps quite honestly, will then be free to express themselves with little managerial control, and they will be able to assert, accurately, that they perceive no pressures to conform. The media are indeed free -- for those who adopt the principles required for 'societal purpose.'

Het systeem dat ideologen van de gevestigde orde als Walter Lippmann in de jaren twintig voor ogen stond, is inmiddels een realiteit geworden. Iedere serieuze waarnemer kan zien dat

The technical structure of the media virtually compels adherence to conventional thoughts; nothing else can be expressed between two commercials, or in seven hunderd words, without the appearance of absurdity that is difficult to avoid when one is challenging familiar doctrine with no opportunity to develop facts or argument... The critic must also be prepared to face a defamation apparatus against which there is little recourse, an inhibiting factor that is not insubstantial.

Desalniettemin suggereert Mak dat er een open en publieke discussie gaan was 'over de missie van Amerika in de nieuwe wereld van 1960.' In werkelijkheid was er sprake van iets anders. De Amerikaanse intelligentsia, die het werk van de klassieke Griekse en Romeinse denkers had gelezen, begon te beseffen dat hun eigen consumptiecultuur flinterdun was, en geen lichtend voorbeeld was voor de rest van de wereld en dus ideologisch onvoldoende was uitgerust om een imperium langere tijd te dragen. Er moesten daarom in de woorden van Walter Lippmann 'grootse doeleinden' worden bedacht, alleen wist niemand precies welke. Het enige dat men zeker wist was dat het 'materialisme' van 'de Amerikaanse droom' onvoldoende was. Mak is zich daar nog steeds niet van bewust wanneer hij anno 2012 op pagina 521 van zijn reisboek schrijft:

Zullen Steinbeck en zijn pessimistische geestverwanten alsnog gelijk krijgen? In 1960 sloegen ze, al hadden ze in sommige opzichten een vooruitziende blik, met hun sombere voorspellingen de plank mis. Amerika zou na 1960 nog decennia van grote voorspoed beleven.

Voor Mak is de materiele kant van 'de Amerikaanse Droom,' waarmee hij als kind via 'kauwgom' en 'Donald Duck' in aanraking kwam, ruim voldoende. Hoe de Amerikaanse intelligentsia erover dacht speelt voor hem en zijn lezerspubliek geen rol, immers de intellectuelen 'met hun sombere voorspelling [sloegen]... de plank mis.' Maar als Mak de moeite had genomen om zich in het werk van bijvoorbeeld Lippmann te verdiepen dan had hij geweten hoe complex en sophisticated het denken van de Amerikanen was die in zijn ogen 'de plank missloegen.' Dan had hij beseft hoe bang Lippmann was voor het consumerende volk, dat hij 'a bewildered herd' betitelde, een anonieme massa die elk moment op hol kan slaan en daarom streng geselecteerde beelden opgediend moet krijgen zodat de juiste opvattingen ontstaan 'for the real environment is altogether too big, too complex, and too fleeting for direct acquaintance.' De massamens is immers
not equipped to deal with so much subtlety, so much variety, so many permutations and combinations. And although we have to act in that environment, we have to reconstruct it on a simpler model before we can manage with it.
Had Mak nu Lippmann's studie Public Opinion gelezen dan zou het hem zijn opgevallen dat de Amerikaanse ideoloog begint en eindigt met Plato's allegorie van de grot en de conclusies die de mens daaruit kan trekken. Ik zal de Nederlandse vertaling ervan geven zoals die op internet staat:

SAMENVATTING

Plato's vergelijking van de grot om de natuurlijke toestand van de mens qua kennis en inzicht aan te geven: een aantal gevangene zien niets anders dan schaduwen op een muur en denken dat dat de werkelijkheid is, waarover ze druk over praten en debatteren. Hoe zou het iemand vergaan die werkelijk in het licht komt?

VOLLEDIG VERHAAL

"Onze natuurlijke toestand wat ontwikkeling betreft zou je met de volgende situatie kunnen vergelijken. Stel je een aantal mensen voor in een onderaardse, grotachtige woning, met een naar het daglicht toegekeerde ingang langs de volle breedte van de grot. Ze zijn daar van jongsaf aan opgesloten, aan handen en voeten en aan hun nek geboeid, zodat ze daar moeten blijven en alleen recht voor zich uit kunnen kijken, want vanwege die boeien zijn ze niet in staat zich om te draaien.

Verder is er licht van een vuur dat hoog en ver boven hen brandt, in hun rug, en tussen het vuur en de gevangenen een weg in de hoogte, waarlangs je je moet voorstellen dat een muurtje is aangelegd, zoals bij een poppenkast vóór het publiek een scheidswand staat waarboven de poppen worden vertoond. Langs dat muurtje moet je nu mensen allerlei voorwerpen zien dragen, gemaakt van steen en hout en van allerlei ander materiaal, waarbij sommigen van die mensen natuurlijk praten en andere zwijgen. Een vreemde vergelijking en een vreemde gevangenis, zul je zeggen, maar die mensen lijken op ons.

Want wat dacht je, hebben zulke mensen om te beginnen van zichzelf of van elkaar ooit iets anders gezien dan de schaduwen die door het vuur op de tegenover hen liggende wand van de grot worden geworpen? Als ze inderdaad gedwongen zijn hun hele leven hun hoofd onbeweeglijk te houden is dat onmogelijk. En hetzelfde geldt natuurlijk voor de dingen die langs gedragen worden.

Dus als ze in staat zouden zijn met elkaar te praten, denken ze ongetwijfeld dat ze praten over de dingen die ze op die muur zagen. En als er in de gevangenis ook een echo was van die tegenoverliggende wand, geloof je niet dat ze dan, wanneer een van die voorbijgangers spreekt, zouden denken dat het geluid werd gemaakt door de passerende schaduw? Dat lijkt me logisch. Zulke mensen zullen er ongetwijfeld van uitgaan dat de werkelijkheid niets anders is dan de schaduwen van die voorwerpen.

Stel je nu eens hun genezing voor, hun bevrijding uit die gevangenis van onwetendheid. Hoe zou die toegaan als hen in het werkelijke leven het volgende overkwam? Wanneer iemand werd losgemaakt en gedwongen plotseling op te staan, zijn hoofd om te draaien, te lopen en naar het licht op te kijken, en al die handelingen zouden hem pijn doen en hij zou door de schittering niet in staat zijn de voorwerpen te onderscheiden waarvan hij tot dusver de schaduwen had gezien, hoe zou hij dan, denk je, reageren als men hem zou vertellen dat het maar flauwekul was wat hij tot op dat moment had gezien, en dat hij nu dichter bij de werkelijkheid was en een juistere kijk had op de dingen, omdat zijn blik nu was gericht op echte voorwerpen? En als men hem dan ook nog elk voorwerp dat langs kwam zou aanwijzen en hem zou dwingen vragen te beantwoorden over wat dat was, geloof je niet dat hij dan met zijn mond vol tanden zou staan en zou denken dat wat hij tot dusver had gezien eerder echt was dan wat men hem nu aanwees?

En als men verder zou dwingen naar het licht zelf te kijken, zouden zijn ogen dan geen pijn doen? Zou hij zich niet afwenden en vluchten naar de dingen die hij wel kan onderscheiden, in de overtuiging dat die echt duidelijker zijn dan wat men hem aanwees?

Als men hem nu uit die grot zou meesleuren, met geweld, langs een ruwe, steile weg naar boven, en men hem niet zou loslaten voor men hem naar buiten had gesleurd in het licht van de zon, zou hij zich dan niet verschrikkelijk voelen en zich er enorm over opwinden dat hij zo wordt meegetrokken?

Wanneer hij in het daglicht kwam zouden zijn ogen natuurlijk door de felle schittering zijn verblind en hij zou helemaal niets onderscheiden van wat men hem nu als de werkelijkheid voorhoudt. Er zal een gewenningsproces nodig zijn voordat hij de dingen daarboven kan zien. In het begin zou hij het gemakkelijkst schaduwen kunnen onderscheiden en daarna weerspiegelingen in het water van mensen en voorwerpen, en nog later al die dingen zelf.

Als hij zover is gekomen zou hij ook naar de hemellichamen kunnen kijken en naar de hemel zelf, makkelijker 's nachts, wanneer hij kijkt naar het licht van de sterren en de maan, dan overdag naar de zon en het zonlicht. Ten slotte zou hij dan ook de zon, niet alleen weerspiegeld in het water of in een ander oppervlak, maar de zon zelf op zijn eigenlijke standplaats kunnen waarnemen en kunnen bestuderen, hoe hij is. Daarbij zou hij dan uiteindelijk tot de conclusie komen dat het die zon is die voor de seizoenen en jaren zorgt, alles in de zichtbare wereld bestuurt en zo in zekere zin ook de oorzaak is van alles wat zijzelf daar beneden hadden gezien.

Als hij nu terugdenkt aan zijn eerste woning, aan de kennis daar en aan zijn medegevangenen van toen, zou hij dan met de verandering in zijn situatie niet gelukkig zijn en die andere mensen beklagen? Stel dat er daar toen een bepaalde hiërarchie was geweest, waarbij de hoogste functies waren weggelegd voor de mensen die de dingen die voorbijkwamen het scherpst konden onderscheiden, een goed geheugen hadden voor de volgorde waarin ze plachten te verschijnen en op grond daarvan dus met het meeste succes konden voorspellen wat er zou komen, denk je dan dat hij daaraan nog behoefte zou hebben of jaloers zou zijn op de status van de mensen die daar in de gevangenis de hoge posten bekleden? Zou hij niet eerder het gevoel hebben dat Homerus beschrijft, veel liever 'op aarde een knecht te zijn van een onbemiddeld man'? Zou hij niet alles liever meemaken dan een leven met zulke waanideeën?

Stel je verder eens voor wat er zou gebeuren als zo iemand naar beneden terugging en op dezelfde plaats ging zitten. Door de plotselinge overgang vanuit het zonlicht zou hij in het donker natuurlijk geen hand voor ogen zien. Als hij zich dan in het beoordelen van die schaduwen weer moest meten met de mensen die daar nog altijd gevangen zitten, op een moment dat zijn ogen zich nog niet op het duister hebben ingesteld - en het zou wel enige tijd duren voor hij daaraan gewend was - zou hij dan niet een belachelijke indruk maken? Zou men niet van hem zeggen dat hij met die tocht naar boven zijn ogen had bedorven en dat het niet de moeite waard was zelfs maar een poging te ondernemen om boven te komen? Als iemand dan zou proberen de mensen daar te bevrijden en naar boven te leiden, zouden ze hem toch doden als ze hem op een of andere manier in handen konden krijgen?

Nu, deze vergelijking is in zijn geheel op het voorafgaande van toepassing. De zintuiglijk waarneembare wereld komt overeen met die woning in de gevangenis, het licht van het vuur met het vermogen van de zon. En als je in die tocht omhoog en de aanblik van de dingen daarboven de weg ziet waarlangs de psyche opstijgt naar de wereld van het denken, dan heb je begrepen wat in elk geval mijn eigen verwachtingen zijn, en die wilde je nu eenmaal graag horen. Alleen god zal weten of ze met de werkelijkheid overeenstemmen.  http://www.verhalenalmanak.nl/verhaal/de-grot-van-plato/
Meer over Lippmann versus Mak de volgende keer.

2 opmerkingen:

Paul zei

Hoi Stan,

Bijzonder boeiend materiaal en heel relevant voor wat de contemporaine Nederlandse 'publieke intelligentsia' nu eigenlijk voorstellen.

"een buitengewoon on-Amerikaans, misschien zelfs anti-Amerikaans boek", citeer jij Mak. Zoals Chomsky ook ergens schreef ligt in dat idee van 'Amerikanisme' en 'anti-Amerikanisme' al totalitarisme besloten. Als je schrijft "een buitengewoon on-Chinees en misschien zelfs anti-Chinees boek" begrijpt iedereen direct hoe geladen (en belachelijk) die terminologie eigenlijk is.

Groet!

stan zei

ik zoek het op.
stan